In de zomer
van 1970 logeerde ik bij familie in Newton-le-Willows, in het Engelse
graafschap Lancashire. Een vriend van mijn oom zat bij de
plaatselijke rotary en vroeg mij om tijdens een lunch te komen
uitleggen hoe het Nederlandse parlementaire systeem nu eigenlijk
werkte. Ik had mij ingeschreven voor de studie Engels M.O. aan de
Rotterdamse Nutsacademie, een studie waar uiteindelijk weinig van
terecht zou komen, maar dat is een ander verhaal. Die inschrijving gaf kennelijk
enig gewicht, want er werd serieus naar mij geluisterd. Zo nauwgezet
mogelijk reproduceerde ik wat mij op de middelbare school over het
onderwerp was bijgebracht. Door een jonge dr. D.J. Noordam, later
hoogleraar historische demografie te Leiden. Ik waagde mij zelfs aan
enige kritiek op het Britse districtenstelsel. Deze Hollandse
hoogmoed werd, misschien vanwege mijn blozende jeugdigheid, door het
gezelschap goedmoedig genegeerd. Daarna gingen wij aan de steak and
kidney pie. Gelukkig werd ik vergezeld door mijn oudste neef,
student geschiedenis aan de universiteit van Lancaster en een gulzig
eter. Ik kon het goedbedoelde varkensvoer van lieverlee besmuikt op
zijn bord schuiven.
Van het een
komt het ander, want onder de toehoorders zat iemand van een
plaatselijke krant, de Warrington Guardian. Er kwamen een
verslaggever en een fotograaf aan de deur en een week later stond
mijn portret ergens op een binnenpagina, onder de kop: 'Dutch student
enjoys English life.' Ik vond het onlangs terug in een oud album en
moest denken aan die steak and kidney pie. Dat ik naar het stuk op
zoek ging is indirect de schuld van Wim Huijser, de biograaf van C.
Buddingh', met wie ik pas geleden een gesprek had. Ik beloofde hem op
zoek te gaan naar dagboekaantekeningen over Buddingh'. Daarom zat ik
op een ochtend in een troosteloos hok in de gewelven van het
bankkantoor waar mijn dagboeken ogenschijnlijk veilig liggen
opgeborgen. Letterlijk achter slot en grendel, naast een belletje
voor de cipier, een aantrekkelijk meisje in een strak rokje en met
een, voor een bankbediende, verfrissend decolleté. In dat hok werd
ik geconfronteerd met een aantal verrassende zaken uit mijn verleden,
want het geheugen is maar een pover en overselectief apparaat.
Zo las ik
dat ik op 24 januari 1981 op een feest was bij een zekere Elaine in
Gorcum. Zowel de gebeurtenis als de gastvrouw zijn geheel uit mijn
geheugen gewist. Op 12 april ging het uit met mijn toenmalige
vriendin, een oud-leerlinge met wie ik bijna vier jaar optrok. Dat
herinner ik mij nog wel, omdat ik er veel hartzeer van heb gehad. Op
15 september stortte Helga, een leerlinge uit Mavo-3, haar hart bij
mij uit, omdat ze verliefd was op een collega. Er is veel verborgen
leed in het onderwijs.
Op een
gegeven ogenblik stuitte ik op een notitie waarin wordt vermeld dat
ik een avond had doorgebracht met het ordenen van oude
correspondentie en dat ik daarbij een brief vond van een zekere Janet
uit Earlstown. Ze had over mij gelezen in de Warrington Guardian. Ze
wilde graag een afspraak om mij beter te leren kennen en bood aan mij
wat van de omgeving te laten zien. Van die brief herinner ik mij
niets en ik zal er niet op hebben geantwoord. Door de week liep ik
achter Susan van nummer 49 aan en in de weekeinden zwierf ik met
Wendy uit Hooton over de Wirral. Ik bedacht wat er in het dagboek had
kunnen staan als ik wel had teruggeschreven en drukte daarna op de
bel. Daarop ontsloot het kokette bankmeisje met een vriendelijke
glimlach de cel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten