zondag, december 04, 2016

Damocles




In het najaar van 1970 werkte ik als kantoorbediende, in de functie van assistent-expediteur, voor de firma Königsfeld, gevestigd aan de Willemskade te Rotterdam, zo'n beetje tegenover de steiger waar tegenwoordig de waterbus afmeert. Halve dagen. 's Morgens van half negen tot half een. Daarnaast studeerde ik Engels MO-A, een bijzonder vervelende studie, want er werd niets aan literatuur gedaan. Het ging uitsluitend over grammatica en fonetiek en daarbij kon ik niet wakker blijven. Begin 1971 zou ik de studie opgeven, mij er niet van bewust dat ik die grammatica nog hard nodig zou hebben bij het vertalen van poëzie, maar dat ik zoiets ooit zou doen, lag nog ver in de toekomst.

Toen hing boven de toekomst een zwaard van Damocles. Dat zwaard heette dienstplicht. Begin september had ik mij, daartoe gedwongen door een oproep van de boven ons gestelde Autoriteiten, gemeld bij een pand in Delft, waar een of andere sergeant-majoor uit de voormalige overzeese gebiedsdelen de verzamelde jeugd toebrulde dat wij die dag 'onder de krijgstucht' vielen ten einde medisch te worden gekeurd. Iemand moest daar zo onbedaarlijk om lachen, dat hij meteen naar huis werd gestuurd.

In het leger gaan leek mij een verschrikkelijke ervaring. Ik had het bij de padvinderij al niet lang uitgehouden. Discipline verafschuwde ik van nature en gedichten schrijven vond ik vele malen belangrijker dan ergens in Duitsland, door het eten van gevulde koeken en het almaar innemen van accijnsvrij bier, de Russen tegen te houden. Ik had een poster van Che Guevara op mijn kamer hangen en van het idee een slaapzaal te moeten delen met een roedel onverstaanbare Limburgers of Groningers uit het strokartongebied, lag ik bij voorbaat 's nachts wakker. Gelukkig was het leger toen nog niet populair bij vrouwen, want als ik ergens ongehoord bedroefd van word, is het van meisjes in legeruniform. Behalve dan van dat ene lieve luchtmachtmeisje dat mij op Skyros betoverde.




Aan het einde van de keuringsdag kreeg ik geen uitsluitsel. Ik had een klein mankement aan mijn schouder flink opgeblazen en moest tekenen dat men mijn behandelend arts, een orthopeed, nadere inlichtingen kon vragen. Daarna begon het lange wachten. Tot er op 19 november een envelop kwam vanwege het gemeentebestuur van Dordrecht. Daarin zat een briefje, ondertekend door de luitenant-kolonel der Jagers, J.W.A. Notten, dat mij voorgoed ongeschikt verklaarde. Een papier dat ik sindsdien koester. De behandelend arts heeft mij nooit meer gezien. Ik heb het als een ware overwinning gevierd, ondanks het nogal schamele loon dat ik bij rederij Königsfeld verdiende.


Foto: auteur


Geen opmerkingen: