Als
de poes had gejongd, werden de pasgeborenen zo snel mogelijk
verdronken. Op eentje na, want anders was het zielig voor Minet. Dat
verdrinken werd door de benedenbuurman gedaan, een postbode die
altijd in de ziektewet zat, omdat hij het aan zijn rug had. Dat
belette hem niet om af en toe bij te klussen. Toen wij gingen
verhuizen, honderd meter de hoek om, legde de benedenbuurman een
nieuwe elektriciteitsleiding aan in de opgeknapte keuken, waarvoor
hij mijn hoelahoep gebruikte. Voor wie niet meer weet wat een
hoelahoep is: vooral meisjes konden er aantrekkelijke heupbewegingen
mee maken. Waarom ik een hoelahoep had gekregen, weet ik niet meer,
ik herinner mij ook niet dat ik ooit heb gehoelahoept, maar door hem
voor een elektrische leiding te gebruiken, kwam alles toch weer in
evenwicht.
Als
zo'n jong een paar maanden was, ging het de deur uit. Er was altijd
wel een bekende die een katje wilde. Omdat 'helpen', zodat er geen
kleintjes meer kwamen, niet gebeurde, werden er regelmatig poesjes
verzopen. Waarom wij het eufemisme 'helpen' gebruiken voor
steriliseren of castreren is mij een raadsel, maar ik vrees dat het
is omdat anders de gesteriliseerde of gecastreerde medemens zich
gekwetst voelt. Je gekwetst voelen is een levenshouding geworden. Daarom al die eufemismen. Wij zongen vroeger op school 'Waar
de blanke top der duinen,' maar dat kan helemaal niet meer. Het moet
'Waar de witte top' zijn, anders ben je racist. Tegen top heb ik ook
bezwaar. Dat is neerbuigend voor de medemens die de top niet heeft
weten te bereiken. De verliezers, zogezegd, maar dat woord mag je ook
niet meer gebruiken, het moet 'losers' zijn, anders nemen ze je niet
serieus.
Waarom
de poes niet werd 'geholpen' is mij evenmin duidelijk als waarom
iemand mij ooit die hoelahoep cadeau deed. In mijn dromen zie ik nog
weleens meisjes op het schoolplein in de weer met zo'n ding. Het was
een van de modes in mijn lagereschooljaren. Je had van die fases:
knikkeren, touwtje springen, hinkelen, hoelahoepen. Ze wisselden
elkaar af als waren het seizoenen. Het was vooral iets van de
meisjes. Hooguit draaiden wij jongens aan een springtouw als we een
oogje op zo'n meisje hadden. Thuis was het verzuipen van katjes
mannenwerk. Gelukkig was ik nog niet groot en had de benedenbuurman
meestal niets beters te doen.
Foto:
Kees Klok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten