zondag, mei 03, 2009

Kaler werk

Een jaar of twee geleden stuurde ik een aantal gedichten van Joanne Limburg in vertaling naar een letterkundig tijdschrift. Enerzijds waardeerde de redactie haar verfrissende humor wel, maar toch werden de vertalingen niet geplaatst, omdat 'wij eerlijk gezegd op 'kaler' werk zitten te wachten.' Kaler werk. Ik moest denken aan al weer niet meer zulke moderne, Nederlandse interieurs: alles wit, zo weinig mogelijk meubilair en, voor zover aanwezig, zo kil en koud als het maar kan, zonder enige opsmuk of tierlantijn en altijd de kachel op 17 graden, niet vanwege hittegevoeligheid, maar vanwege overerfde krenterigheid die wordt verontschuldigd met een 'dat is goed voor het milieu.'  En 's avonds vooral de overgordijnen open. Niet dat dat zo goed is voor het milieu, maar een zeker exhibitionisme, ook als je nauwelijks iets te tonen hebt, is de meeste Nederlanders eveneens aangeboren. Net als het aanmerkingen maken op voorbijgangers die even een seconde te lang naar het schamele gebodene kijken.


De tijd van de Tachtigers is voorbij, huizen met een corresponderend interieur zijn zeldzaam, al voel ik me er een stuk beter in dan in de witte leegte, en ik zal de laatste zijn om te bestrijden dat veel poëzie, vooral van beginners, lijdt onder een overdaad aan bijvoeglijke naamwoorden, bijwoorden en het vaak lelijke gebruik van het onvoltooid deelwoord. Heel veel poëzie lijdt echter nog meer onder het geheel of bijna volledig ontbreken van dat alles. In plaats van een fraaie, hier en daar wat gewelfde dame krijg je dan een ongezond, anorectisch skelet. Wij Nederlanders zijn een volk van uitersten: van de permissive society naar de paternalistische verbiedersmaatschappij van nu. Van het eind negentiende eeuwse, overvolle interieur naar kaalslag, van Jugenstilarchitectuur naar hoekige verschrikkingen van staal en glas. 


De Nederlandse poëzie wordt ook beïnvloed door onze genetische neiging tot onmatigheid. Vandaar de wet van de kaalheid. De verwarming op 17 graden en de hele dag verrekken van de kou. Het hoeft niet direct 25 graden te worden, maar als de thermostaat op 21staat is het meestal al heel behaaglijk. Een goede dichter kenmerkt zich door een afgewogen gebruik van opsmuk en tierlantijnen. Een krentenweger met woorden schept slechts rammelende botten, een gulzig dichter smoort zijn poëzie in overdaad. Het gedicht Negen januari van Marleen de Crée, te vinden in haar bundel Over de brug der aarzelingen (Poëziecentrum, Gent, 1990) is een voorbeeld van wat ik mooie poëzie vind:



NEGEN JANUARI


oud worden en zich het licht

herinneren van januari.

denken: er is niets verloren

dan deze korte afwezigheid.


het licht is grijzer dan de haren,

bomen stiller dan de tijd.

mist verzacht het zwijgen.

de kilte werd niet voorbereid.


en in de milde warmte van de kamer

sla ik het boek van jaren

open op het liefste blad.


wit staart me tegen

alsof het niets te zeggen had.

dan gaat de stilte wegen.


Geen opmerkingen: