donderdag, februari 25, 2010

Hoe algemeen is algemeen?


De bonden hebben een algemene staking uitgeroepen, maar de vuilnisman kwam vanmorgen vroeg gewoon de containers legen en er rijden volop taxi's. Ook zie ik nu en dan een stadsbus voorbij komen, al zijn het er minder dan normaal. De leraren staken, maar niet, of maar voor een deel, op de middelbare school in onze wijk. De vraag is hoe algemeen algemeen vandaag is. De vraag is ook hoeveel stakers werkelijk te hoop lopen tegen de baaierd van maatregelen die de Griekse regering heeft aangekondigd om de uit de hand gelopen financiën weer op orde te brengen. Veel Grieken zien de noodzaak van maatregelen wel in, maatregelen waarvan de strekking soms nog niet helemaal duidelijk is. Geef ze de kost die meestaken omdat je dat nu eenmaal doet als de bonden het verordonneren. Of omdat je anders door collega's niet als solidair wordt gezien. Of omdat men geen vertrouwen in de overheid heeft. Of omdat het erop lijkt dat de laagstbetaalden weer het relatief grootste offer moeten brengen. Dat laatste is wel juist, maar er zijn nu eenmaal zeer veel meer laagstbetaalden dan zeer rijken en daarom brengen ze in alle geval meer in het laadje dan die groep bevoorrechten. Een deel van de stakers doet het vandaag niet van harte, dat is wel duidelijk. Gisteravond sprak ik een architecte, in dienst van de gemeente. 'Wat doe je als je huis in brand staat?' vroeg ik haar, 'met je armen over elkaar toekijken?' Ze was wel met me eens dat dat niet erg verstandig is, maar ja, die dertiende maand weg, dat is wel beroerd voor de ambtenaren. Wat de vuilnismannen betreft heeft ze gelijk.


Wie wel volledig meedoen zijn de journalisten en technici van de staatsradio en -televisie. Die kan ik best een dagje missen, al is, het moet gezegd, het aanbod van programma's over kunst en cultuur aanzienlijk groter dan in Nederland en schuwt men prime time (hoe zeg je dat in het Nederlands: hoogtij?) niet. De commerciëlen hetzen, hijgen en stoken gewoon door, alsof er niets aan de hand is. Ook de weerman doet mee: het is een sombere dag, met nu en dan wat druilerige regen. Niet eens een stevige watervloed die stof en vuil van de heuvel veegt en de baai in kiepert.


Ik besluit er maar eens een echte werkdag van te maken. Er ligt nog het een en ander aan redactiewerk, dat ik in de ochtenduren afhandel. Daarna begin ik aan een nieuwe episode uit mijn alles onthullende autobiografische en door velen gevreesde succesroman, maar het wordt minder spannend dan ik mij had voorgesteld, dus stort ik me op de vertaling van een gedicht van de Engelse dichteres Joanne Limburg. Een paar jaar geleden publiceerde ik werk van haar in Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, een van de mooie literaire bladen die we hebben, maar hoe lang nog, want het Vlaamse Fonds voor de Letteren geeft geen subsidie meer. Onbegrijpelijk als je de kwaliteit van de bijdragen in ogenschouw neemt en helaas toegejuicht, vrees ik, door al die mensen die geloven dat het internet de literaire bladen kan gaan vervangen. Geloven is in alle gevallen, zonder uitzondering, een tot onheil leidend verschijnsel, maar dit terzijde. Prachtig hoor, internet, maar zonder de reuk van papier en drukinkt komt een mens niet goed tot bezinning en bovendien zijn die schermen een aanslag op je ogen. Internet, ik maak er graag gebruik van, maar wel altijd als aanvulling op en nooit in de plaats van. Bij mij komt de e-reader er trouwens ook niet in. Ik blijf het boek trouw, met mijn vulpotlood in de aanslag om heerlijk te kunnen strepen en te krabbelen.


We dwalen af. De eerste versie van de vertaling is gereed. Tijd om de deur uit te gaan. Er zal heus wel een keer een bus komen, maar ik weet niet wanneer en omdat een beetje lichaamsbeweging geen kwaad kan, besluit ik naar het centrum te lopen. Een paar kilometer en alles heuvelafwaarts. In ruim een uur ben ik bij mijn krantenboer, ondanks een praatje onderweg met een nichtje dat ik toevallig tegenkom. Zit op kantoor bij de spoorwegen en komt net van haar werk. Ik koop een Athens News, die ik op mijn gemak ga lezen bij het Mechanische Varken. Cappuccino en een pijp erbij en bediend door het meisje dat in Duitsland heeft gewoond en daarom altijd Duits tegen mij wil spreken. Duitsers en Nederlanders, dat is toch ongeveer hetzelfde, is haar geloof. Maar ze is mooi, heeft een lieve glimlach en is vlot met de bestellingen en dus is haar veel vergeven. In het blad kom ik een oude bekende tegen, professor Mark Janse uit Gent, die heeft ontdekt dat in een aantal dorpen in Griekenland het Cappadocisch, een verloren gewaande taal, nog wordt gesproken. Een paar jaar geleden sprak ik hem in ditzelfde café, toen hij op reis was in Griekenland. De wereld is klein, luidt het cliché, en toeval bestaat niet.


Ik word aangesproken door een heer aan een belendend tafeltje. Of er nog nieuws in de krant staat? Ik vertel hem van het Cappadocisch. Manolis komt uit Grevena in West-Macedonië, is econoom, maar heeft net een lijvig boek over Byzantijnse geschiedenis gekocht. Cappadocië maakte ooit deel uit van het Byzantijnse rijk, een exotisch deel, in een soort maanlandschap. De Cappadociërs werden, even als andere orthodoxe christenen, bij de volkerenruil van 1923 uit Turkije verdreven en zochten hun heil in Griekenland. Ineens moet ik denken aan de verhalen van mijn schoonouders, in hetzelfde jaar, kinderen nog, verjaagd uit hun dorp in de buurt van Trapezounda (Trabzon). Op dat ogenblik beginnen de klokken van de Agia Sophia te luiden, die mij doen beseffen dat het hoog tijd is om naar huis te gaan. Er komen vrienden op visite en die kun je niet ontvangen met alleen een pilsje en een bak pinda's. Ik neem afscheid van Manolis, haast mij naar de Egnatiastraat en vind daar vlot een taxi. Onderweg oreer ik volop met de chauffeur over het nut en de noodzaak van staken. 

zondag, februari 21, 2010

Crisis!

Eind februari, maar het heeft iets van een milde zomeravond. Tegen kroegtijd sluit ik de computer af en neem de bus naar het centrum. Het is druk op straat. We rijden de Kamarra, de triomfboog van keizer Galerius voorbij. Als ik mij goed herinner dezelfde die in het hippodroom een paar duizend mensen liet afslachten. Het wemelt er van de jongelui. Kamarra is bij uitstek de plaats om met elkaar af te spreken. Veel studenten. Meisjes die lustig anticiperen op meer mooi weer, al is de voorspelling voor morgen somber. We hopen op een programmeringsfout in de weercomputer.


Voor ik uitstap bij de halte Agia Sophia zie ik twee pubers een kruis slaan bij het passeren van een kerk. Een gewoonte die steeds meer van de alom aanwezige, oude kwezels overslaat naar de jeugd. Ik begrijp daar niets van. Mijn beeld van gelovigen verhoudt zich slecht met korte rokjes, strenge laarzen en strakke, laag uitgesneden truitjes, al heb ik mij laten vertellen dat in bevindelijke kringen opwindende lingerie een grote mate van populariteit geniet.


Ik zuig mijn longen vol prezomermildheid en begin aan mijn ronde. Eerst naar News Stand voor kranten, want ik moet voor het Griekenland Magazine over de heersende crisis schrijven. In Nederland is het ook crisis, vernam ik van de Wereldomroep. Wouter Bos heeft er de brui aan gegeven. Afghanistan werd hem te veel, althans het drijven en konkelen van het CDA om daar tegen de wens van een meerderheid van de Nederlanders te blijven. Ik vind het nog knap dat hij het zo lang met de zingende zagen Jan-Peter en Maxime heeft uitgehouden. Ik vraag me alleen af of we straks niet van de regen in de drup komen. Boven de vlakte van Mordor groeit de steeds bruiner wordende schaduw van Geert Wilders.


Met een tas vol kranten loop ik langs de Agia Sophia, de alfa en de omega van mijn gelukkige jaren met Stella, naar de winkel van de Tabaksclub. Ik ben geen lid, maar krijg wel altijd korting. Waarschijnlijk vanwege mijn mooie groene ogen. Met een naar inroken hunkerende, nieuwe pijp zet ik koers naar Loxias, waar ik heb afgesproken met een meesteres in de financiën, die mij de kleine lettertjes van de Griekse crisis gaat uitleggen. De koffieboer in het souterrain van ons flatgebouw is failliet gegaan en op steeds meer plaatsen zie je vooral kleine winkels die het opgeven, maar of dat nu door de crisis komt of door de supermarkt, weet ik niet.


Ik ben redelijk vroeg, dus is het nog rustig in Loxias. Er staat zachte, klassieke muziek op. Eigenlijk overbodig, maar het volume is niet storend. Twee tafels verder zit een man met lang grijs haar, een gegroefd gelaat en een fikse haviksneus te schrijven. Dat kan niet anders dan een door het leven getekende dichter zijn. Ik herken de soort op ruime afstand. Zwijgend pak ik mijn Moleskin en begin mee te schrijven. Mijn bier wordt gebracht samen met een bordje kazen. Dat is het aardige van Loxias. Het bier is er, zoals overal in Griekenland, peperduur, maar je krijgt er altijd een verrassing bij. De tweede ronde levert een schotel pittige worstjes op.


De deskundige schuift aan. Ik bestel nog een keer. Nu komen er olijven in knoflooksaus en bloedworst mee. De worst laat ik aan de expert, die mij in drie kwartier alles uitlegt dat ik zelf ook al had bedacht. Daarna maken we ruzie om de rekening. Zij, nadrukkelijk geëmancipeerd, staat erop om te betalen, ik eveneens. Ik win tenslotte, waarna we hartelijk afscheid nemen. Buiten is het donker geworden, windstil en nog steeds zeer mild. De Gounarisstraat, aan weerszijden van de langgerekte fundamenten van – alweer – keizer Galerius zijn paleis, nu te zien als historisch monument, bruist van leven. De winkels zijn nog open, de terrassen in de zijstraten zitten tjokvol, overal zie je illegale straatventers en de studentes lijken nog frivoler dan op de heenweg. Het zal wel met die crisis, denk ik met de Grieken mee, maar nu hebben we even een onverwachte zomeravond en laten we daar eerst maar van genieten.

zaterdag, februari 13, 2010

Waterstad


Eind januari 1910 werd Parijs getroffen door een grote overstroming, waarover de Amerikaanse historicus Jeffrey Jackson onlangs een boek publiceerde onder de titel How the City of Light Survived the Great Flood of 1910. Zijn studie wordt uitgebreid besproken in The London Review of Books van 28 januari. Getuigen van de overstroming vergeleken het beeld van de verdronken straten en boulevards, waarboven de gebouwen en paleizen uit toornden, vooral op de linker Seine-oever, meestal met Venetië, een vergelijking die nogal voor de hand ligt. Een uitzondering daarop was de dichter Guillaume Apollinaire. Hij schreef in het dagblad L' Intransigeant dat de overstroming bij hem vooral herinneringen opriep aan Dordrecht.


Hoewel minder voor de hand liggend dan Venetië, was dat zo vreemd nog niet. Dordrecht was in de tijd dat Apollinaire het moet hebben gezien nog vooral een waterstad. Het Steegoversloot, de Museumstraat (toen Lindengracht), en de Grote Spuistraat bijvoorbeeld waren nog echte grachten, zoals we die nu kennen uit Delft, Utrecht en Amsterdam. Wie schilderijen en prentenboeken van het 19e eeuwse Dordrecht bekijkt wordt getroffen door de schoonheid van de stad en vooral door zijn grachten. Ik droom er weleens van dat ik door dat schilderachtige Dordrecht zwerf, dat eind 19e eeuw nog geen veertigduizend inwoners telde. Ik zou Dordrecht weleens willen beleven zoals het tevoorschijn komt uit het prachtige boek Dromen van Dordrecht. Buitenlandse kunstenaars schilderen Dordrecht, 1850-1920, onder redactie van Moniek Peters, Ursula de Goede en Jan Alleblas. Uit dat boek blijkt dat niet alleen dichters, maar vooral schilders zich door het 'Venetië van het noorden' lieten inspireren.


Voor de bewoners had dat schilderachtige een duidelijke keerzijde. De grachten, met meestentijds stilstaand water, fungeerden ook als riolen, wat 's zomers leidde tot stankoverlast en vooral tot het steeds weer voorkomen van besmettelijke ziekten als tyfus en cholera. Vandaar dat beter gesitueerde Dordtenaren hun villa's aan de Singel buiten het centrum lieten bouwen, zoals in eerdere eeuwen regenten zich terugtrokken in landhuizen als Dordwijk en Dubbelsteyn. De modernisering in de loop van de 19e eeuw maakte door de komst van riolering en stromend water een einde aan de jaarlijks terugkerende cholera-ellende, maar ook grotendeels aan de schoonheid van Dordrecht. Op twee na werden de stadspoorten afgebroken, grachten werden gedempt, straten verbreed, de stad begon te groeien en nieuwe wijken verrezen. Het trieste hoogtepunt van de modernisering was het idiote en megalomane 'saneringsplan' uit de jaren vijftig, waaraan we de foeilelijke Spuiboulevard te danken hebben, die in de oorspronkelijke visie had moeten worden doorgetrokken tot aan de Noordendijk. Een tochtgat van niets naar nergens.


In het havenkwartier en in delen van het centrum is de oorspronkelijke grandeur van Dordrecht nog wel te zien en te voelen, wat vooral te danken is aan het stadsherstel uit de jaren zeventig en tachtig. Anderzijds is Dordt op veel plaatsen onherstelbaar verminkt. Een slachtoffer van projectontwikkelaars en hedendaagse architecten. Vergeleken bij Rotterdam is het nog altijd een parel, zoals een ekster mooi is vergeleken met een kraai, maar of Apollinaire aan Dordrecht zou hebben gedacht als de Parijse geschiedenis zich honderd jaar later had afgespeeld, dat wens ik ernstig te betwijfelen.

zondag, februari 07, 2010

Winter in Weerdinge


Vanmorgen bevond ik mij in de tuinkamer van een landhuis in het Drentse Weerdinge. Ik keek uit over de nog deels met sneeuw bedekte tuin, aan de rand van de Hondsrug, vanwaar een op het oog schier eindeloze vlakte zich uitstrekte richting Duitsland. Over de vlakte woei een venijnige oostenwind. Nog steeds was er geen einde gekomen aan de winter. De volgende grijze, waterkoude dag kondigde zich aan.


Een paar uur later reed ik over de Veluwe. De bossen aan de rand van de A28 waren grotendeels in nevel gehuld. Naarmate ik verder naar het westen kwam werd het dreigender en donkerder. Eenmaal de Veluwe over was ik van plan de afslag naar Nijkerk te nemen voor een kort bezoek aan de stad waaruit de familie Klok stamt, maar de kou en de diepdroevige sfeer deden mij van gedachten veranderen. Ik besloot direct door te rijden naar Dordrecht, blij dat ik wat bandjes met Griekse muziek had meegenomen om de somberheid te verdrijven. Dit was niet de dag om mijmerend rond te lopen door mijn grootvaders geboorteplaats en mij de familieverhalen te herinneren die ik als jongen zo vaak heb gehoord. Ik had mij ondermeer teruggetrokken in Weerdinge om even afstand te nemen van de afgelopen nare weken in Dordrecht. Even de gedachten aan ziekte, dood, begrafenissen en asverstrooiingen van mij af zetten. Daarom liever geen weemoedige rondgang door een ijzig en zondags Nijkerk vandaag.


De gedachte aan ziekte en dood uitbannen is niet helemaal gelukt, vrees ik, hoewel het weerzien met mijn Weerdingse vrienden koesterend was. Vrijdagvond hebben we ons aangenaam vertreden in het gastvrije en gezellige Dorpscafé de Roos en zaterdag heb ik genoten van de voorstelling van toneelvereniging W.E.D.T., een gezelschap dat zich zondermeer met het Dordtse Inter Amicos kan meten. Toch bereikten mij twee nieuwe overlijdensberichten. Een lieve tante, nicht van mijn moeder, en een vriend in Thessaloniki. Ik weet ook wel dat het bij het leven hoort, maar soms dringen bepaalde aspecten van dat leven zich iets te vaak aan je op. Na afscheid genomen te hebben was ik nog niet op de A37 of ik stuitte op een ongeval met ogenschijnlijk ernstige gevolgen. Enkele zwaar beschadigde auto's, twee ambulances en een toesnellende materiaalwagen van de brandweer.


Had ik niet beter de trein kunnen nemen, vroeg ik me af. Dat doe ik meestal. Ik heb het niet zo op autorijden en zeker niet op het autorijden van veel medeweggebruikers. 'Door gevaarlijke gekken omringd,' om met W.F. Hermans te spreken, maar ik had een inmiddels aardig geslonken spierpijn in mijn been en dat was het excuus om dit keer maar eens niet met stok en rolkoffer de puinzooi voor het station Dordrecht te trotseren. Evenmin had ik zin om met dit gruwzame winterweer twee keer over te stappen, in Rotterdam en Zwolle, om daarna nog ruim een uur in de haveloze boemel naar Emmen te moeten zitten. In ruil voor het mij niet te hoeven ergeren aan smerige treinen, al te jolige conducteurs en de vrijwel overal afgeschafte stationsrestauraties, mocht ik op de heenweg wel bij Utrecht, Amersfoort en Zwolle een poosje in de file staan, maar ach, voor iemand die zelden autorijdt, geen enkele haast heeft, maar wel mooie muziek in de cassetterecorder, is dat voor een keer eigenlijk helemaal niet zo erg. Ik moest wel een beetje lachen om allerlei zenuwlijders die steeds van rijstrook verwisselden om een halve meter te winnen. Ik heb er maar een sigaartje bij opgestoken, want anders dan de trein heeft mijn automobiel een rookafdeling. Tot een ander soort gevaarlijke gekken dat ook gaat verbieden. In dat geval doe ik de auto de deur uit en ga ik misschien wel op de fiets. Dan moet wel die ellendige winter eindelijk voorbij zijn.