dinsdag, maart 23, 2010

Meneer Foppe


Het begint er langzamerhand op te lijken dat de eindeloze winter toch ten einde is gekomen. We zien de zon iets meer, de temperaturen stijgen en de terrassen worden weer uitgezet. De stad lijkt overdag levendiger te worden. 's Avonds is ze doods en uitgestorven als altijd. In mijn tuin zie ik de tekenen dat ik binnenkort aan de slag moet. De rommel van de verandarestauratie moet weg, er moet gesnoeid, gespit en gezaaid worden. Alleen mis ik de vertrouwde kopjes van de tulpen die boven de grond beginnen te komen. Het is mij niet gelukt in het najaar bollen te poten, zodat ik Stella's geliefde bloemen dit voorjaar van de markt zal moeten halen.


De winter is een tijd voor terugblikken, het voorjaar richt zich op de toekomst. Het heeft de, niet zelden bedrogen, verwachting van een mooie zomer in zich. De zomervakantie komt naderbij. Dat was voor mij als kind een heerlijke tijd, waarin mijn neefjes uit Engeland naar Holland kwamen, of waarin wij naar Engeland trokken. De school was een verre wolk achter de horizon geworden, de vrijheid en het avontuur lachten je toe. Van de zomervakantie heb ik nooit afscheid kunnen nemen. Het is een tijd van opleven en herleven, een onontbeerlijke periode waarin je je bestaan tijdelijk even kunt inrichten op een wijze die meer lijkt op zoals je eigenlijk zou willen leven. Waarin alle dwang en verplichtingen die onze vrijheid vergaand illusionair maken, even naar de achtergrond schuiven.


Ooit had ik de waan dat ik van de literatuur zou kunnen leven, maar voor het zover was moest er een baan worden gezocht om enigszins behoorlijk te kunnen bestaan. Ik heb weinig behoefte aan luxe, maar ik ben niet voor armoedzaaier in de wieg gelegd. Ik koos voor het onderwijs. Werk met een, zeker in de eerste vijfentwintig jaren, bescheiden traktement, maar met een groot pluspunt: een lange zomervakantie. Die was de belangrijkste reden om het onderwijs in te gaan. Ik heb altijd gezegd dat ik als docent zou opstappen als er aan de zomervakantie zou worden getornd. Dat is dit jaar gebeurd en dus is 2010 voor mij het jaar van een grote verandering. Op 1 augustus vertrek ik uit het onderwijs. Het is bovendien na 36 jaar mooi geweest. En natuurlijk niet alleen door de bekorting van de in dit vak onontbeerlijke zomervakantie. 36 Jaar lang heb ik tegen de bierkaai van blinde veranderingszucht, vernieuwingsgezwets, bezuinigingsrampen, de afbraak van mijn vak, geschiedenis, door politieke onnozelaars en de maatschappelijke minachting jegens het onderwijs gestreden. Daar word je moe van en als je niet oppast zuur en bitter. En om als een tweede meneer Foppe door het leven te gaan, daar pas ik voor.



dinsdag, maart 16, 2010

Ik schenk mij nog eens in


De winter is me te lang, ik krijg nu en dan de neiging toe te geven aan een soort van Scandinavische zwartgalligheid. Dan zie ik eindeloze bossen en van muggen vergeven zompige vlakten. Als ik door de stad loop zweven de schimmen van baardige zelfmoordenaars in schamele blokhutten om mij heen. Alweer regen, alweer een snijdende oostenwind, alweer een duisterende dag waarop je het licht aanhoudt. Zuchtend zet ik de radio aan en stuit op een journalistenforum. Een hysterische halfgek heeft het over een dreigende burgeroorlog in Nederland. Het kan voor dat soort lieden altijd nog doller. Na het programma komt het nieuws met de mededeling dat de regering 29 miljard euro moet bezuinigen omdat we het met zijn allen via onze geliefde belastingen niet meer kunnen bolwerken. En maar schimpen en neerkijken op de Grieken, terwijl het ondertussen in eigen huis ook een zootje blijkt. Dat de Grieken op eigen kracht orde op zaken kunnen stellen, daar heb ik nog wel enig vertrouwen in, ze hebben in 2004 bij de Olympische Spelen tenslotte ook bewezen dat ze tot heel wat in staat zijn dat anderen onmogelijk achtten, maar wij Nederlanders? Bewoners van een achterlijk land zonder postkantoren en stationsrestauraties, waar griepen, kankeren en overal last van hebben de nationale liefhebberijen zijn. Ik houd mijn hart vast.


Gelukkig hebben we in deze duistere tijden nog de poëzie. Ik heb er behoorlijk wat van vertaald in de afgelopen maanden. Helen Dunmore, waarvan onlangs enkele gedichten in De Tweede Ronde verschenen en van wie Ballustrada er binnenkort een zestal van opneemt. En Joanne Limburg, van wie alweer een tijd geleden gedichten verschenen in Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift en van wie ik verwacht dat haar bundel Femenismo, die ik op dit ogenblik vertaal, hoge ogen gaat gooien, voor zover dat wat poëzie betreft geen contradictio in terminis is. En nu en dan is het mij zelfs gelukt om het loden wolkendek wat te verlichten door het lezen van een mooi vers of zelfs een bundel die de moeite waard is.


Er bestaat een categorie azijndrinkers in de literatuurkritiek die de schaarse kolommen die nog aan de dichtkunst worden gewijd het liefst vullen met klagelijk gemekker over de vele bundels die verschijnen (o, o, ze zouden het allemaal eens moeten lezen!) en de vloedgolf van poëzie die door het internet stroomt. Het is me toch wat, al die huismoeders en gepensioneerden die ook zo nodig moeten. Een prettig aspect van het internet is dat je zelf naar een pagina moet surfen, dat het je niet wordt opgedrongen zoals de reclamebagger op radio en tv. Wat je niet zint kun je moeiteloos kunt vermijden. Mij kunnen er niet genoeg dichtbundels verschijnen, al weet ik ook wel dat ik nooit zolang zal kunnen leven om alles wat er in de talen die ik beheers wordt geschreven te lezen. Dat is dezelfde milde frustratie die ik eens voelde toen ik in Griekenland een wijnmakerij bezocht en een kelder kreeg te zien met twee miljoen flessen rode wijn.


Zoals ik mijn wijnen proef, zo proef ik mijn poëzie. Het is heerlijk, het is drinkbaar, het is troep die door de gootsteen moet. Ik zou bij god niet weten waarom, het is de beslissing van tong, verhemelte en al of niet een kater op de volgende ochtend. Met het lezen van gedichten vergaat het mij net zo. Ik raak er van in vervoering, ik vind het 'wel aardig' of ik leg het geërgerd terzijde. De afgelopen week heb ik genoten van twee Grand Cru's onder de dichtbundels: Handkussen van de tijd van Job Degenaar en Het is niet anders van Chrétien Breukers. De laatste streelt ook het oog, vanwege de illustraties van Hans Lemmen, al blijft de inhoud voor mij belangrijker dan de fles. Ik ga mijn smaak niet uitleggen en evenmin verantwoorden, maar wie de Hollandse kou, grauwheid en hysterie een tijdje wil ontlopen zou het eens met deze boeiende bundels kunnen proberen. Ik schenk mij nog eens in.


Job Degenaar - Handkussen van de tijd. Liverse 2009.

Chrétien Breukers -Het is niet anders. De Weideblik 2010.

zaterdag, maart 06, 2010

Moraalridders en echo's uit het verleden


Het is zaterdagmiddag en ik rook een pijp. Een aangename tabaksgeur vult mijn werkkamer. De zon schijnt. Een bedrieglijke maartzon, want buiten is het snijdend koud. 'Zon met tanden,' noemen ze dat in Griekenland. Ik heb de was opgehangen en boodschappen gedaan voor het weekeinde. Over een uur of wat zal ik mijn huis verlaten voor een wandeling naar de kroeg. Daar zal ik hoog opgeven over wat ik deze week allemaal wel niet heb beleefd. Over de zondagavond in een luxe hotel in Frankfurt, waar ik, nadat door slecht weer mijn vlucht naar Amsterdam niet doorging, met twee Amerikanen en een Chinees aan de borrel ging. We deelden toevallig een taxi en later ook de bar. Over de conferentie, dinsdag, waarop een bevlogen, jonge collega ons toonde wat hij met zijn leerlingen op dichterlijk terrein had bereikt. Over de woensdag, waarop niets gebeurde en waarover dus van hartenlust te fantaseren valt. Over het inzakken van het trottoir voor onze deur. 'Het hele eiland verzakt, meneer, niets bijzonders,' zei de stratenmaker van de gemeente laconiek, toen hij het gat kwam vullen. Over het feit dat hij binnen een uur nadat ik in lichte paniek naar de gemeente had gebeld, al voor de deur stond. Soms is men verbazingwekkend snel in Dordrecht. Misschien met de adem van Beter voor Dordt in de nek, de lokale partij die de gemeenteraadsverkiezingen glansrijk won. Ik reken er nu op dat de onzalige plannen die men op het stadhuis smeedde om de Zuidpolder vol te bouwen, de nek worden omgedraaid.


Beter voor Dordt heeft ruime ervaring in de oppositie. We zullen zien hoe recht de rug van mijn klasgenoot Piet Sleeking blijft nu zijn partij bestuurlijke verantwoordelijkheid moet gaan dragen. Ik neem tenminste aan dat BvD in het college komt, met 15 van de 39 raadszetels. Dat zij in de oppositie blijft lijkt me onbestaanbaar, al weet je het nooit in de politiek. Brokkenpiloot Balkenende, die in acht jaar tijd een record aan kabinetscrises scoorde, riep aan het einde van de verkiezingsdag luid dat hij in is voor nog een rondje eerste minister. De man kan nog niet eens de eigen stoep schoonvegen. En dan was er nog het drama rond Agnes Kant. Mooi, slim, deskundig. Onderuitgehaald door haar eigen gedrevenheid, die enige humor en relativering uitsloot, maar evenzeer door een aantal schobbejakken uit het journaille, die over haar schreven op een manier die als weinig anders te bestempelen valt dan als karaktermoord. Er werd weer veel geschreeuwd, gehijgd en getetterd in de media. Vooral over het veronderstelde succes van de PVV. Nog niemand gehoord die op het idee kwam dat 78% van de kiezers in Almere niet op die partij heeft gestemd. Ik moest wel lachen om dat zure, eeuwig verongelijkte, benepen smoeltje van Marco Pastors. Net een millimeter achter de erfvijand bij de fotofinish.


Ik heb me tussen de bedrijven door met andere dingen beziggehouden. Ondermeer met The Invisible Woman van Claire Tomalin, de biografie van Ellen Ternan, de actrice die dertien jaar lang in het diepste geheim een affaire met Charles Dickens had. Zo werd ik weer eens krachtig met de neus op de schijnheiligheid van de maatschappij in het Victoriaanse Engeland gedrukt. Een samenleving waar de moraalridders het voor het zeggen hadden, waar niets kon en niets mocht en waar zowat alles dat maar even zweemde naar seks en aanverwante genoegens een schandaal kon veroorzaken. Waar het percentage hoeren nooit meer zo hoog is geweest als toen. Ik moet daar weleens aan denken als ik dezelfde soort moraalridders hoor trompetteren in de vaderlandse politiek en dat stemt mij niet vrolijk. Een VVD-propagandafilmpje bijvoorbeeld, waarin een meisje in bikini voorkwam. Schande, riep een onbereden blauwkous uit de feministische hoek, hier was sprake van vrouwenonderdrukking! Ik denk weleens met weemoed terug naar die verkiezingscampagne, eind jaren zestig, waarin de PSP kwam met een affiche met daarop een koe en een leuk, bloot meisje, dat op frisse wijze door een weiland huppelde. De PSP, ach, dat is ook alweer zo'n echo uit het verleden.