maandag, februari 28, 2011

In memoriam Frans van Hasselt


Eerlijk gezegd ben ik geen groot liefhebber van Athene. Niet dat ik mij wil mengen in de rivaliteit tussen Athene en Thessaloniki, vergelijkbaar met die tussen Amsterdam en Rotterdam, maar als het er op aankomt wint Thessaloniki het op alle punten. Leefbaarheid, klimaat, vriendelijkheid van de bevolking, noem maar op. Een van mijn vrienden die het wat dat betreft niet met mij eens was, was Frans van Hasselt, die meer dan vijftig jaar in Athene woonde, waar hij werkzaam was als correspondent van het NRC-Handelsblad. Frans was een verstokte Athener, die met liefde over de stad schreef, hoewel altijd ook met een kritisch oog. Hij was tenslotte journalist in hart en nieren en in de goede zin van het woord: kritisch, betrokken, degelijk geïnformeerd en iemand die zich niet liet meeslepen door de waan van de dag. Een journalist waar menig vakbroeder een voorbeeld aan kan nemen. Hij genoot de eer als eerste buitenlandse journalist in 1967 door het Griekse kolonelsbewind te worden uitgewezen. De jaren dat Papadopoulos en zijn mede-fascisten Griekenland terroriseerden bracht hij in Istanbul door. In 1974 maakte hij in het Ledra Palace hotel de Turkse invasie van Cyprus mee. Hij kon daar boeiend over vertellen.


In de nacht van donderdag op vrijdag is Frans in zijn Atheense appartement in zijn slaap overleden, 83 jaar oud, maar met beide benen nog volop in het leven. Wanneer er aanleiding toe was schreef hij nog steeds voor de krant en werkte hij voor de radio. Pensioen was voor Frans, die zich dagelijks vol ijver op de hoogte stelde van het turbulente leven in Griekenland, een zeer relatief begrip. Voor mij was hij, behalve goede vriend, een vraagbaak als het om Griekse zaken ging. Een groot liefhebber ook van Griekse muziek, een expert op het terrein van de rebetica, waarover hij het boek Verslaafd aan Griekse muziek schreef. Ook beschreef hij het leven in Griekenland in De toekomst komt van achter. Frans was de belangrijkste aanleiding voor mij om nu en dan de trein te nemen van Thessaloniki naar Athene. Dan troffen wij elkaar 's avonds bij restaurant Zorba in de Plaka, waar we onder het genot van wijn en Griekse muziek urenlang met elkaar spraken. Frans was, ondanks zijn hoge leeftijd, een sprankelende, levenslustige, inspirerende man, die volop meedacht toen ik werkte aan mijn geschiedenis van Cyprus, een boek dat hij waardeerde, maar waarop hij ook de nodige kritiek had. Zoals hij gewoon was uitte hij dat stijlvol en met veel egards, maar zijn oordeel was er niet minder streng door.


In oktober zag ik Frans voor het laatst in Athene. Het waren mooie, inspirerende nazomeravonden. Frans ontvouwde zijn plannen voor een nieuw boek en vertelde anekdotes uit zijn lange leven, sinds 1959, in Griekenland, terwijl wij ons te goed deden aan de voortreffelijke huiswijn van Zorba. 'Kom gauw weer,' zei hij toen wij de laatste avond afscheid namen. Frans had een vaste column in het tijdschrift Lychnari dat zich bezighoudt met het Griekenland van nu. In het eerste nummer van 2011 schreef hij over de invloed van de Turkse taal op het Grieks, een buitengewoon interessant stuk. Het zal eenzaam zijn wanneer ik in de toekomst in Athene, zonder Frans, met al zijn levenslust, bij Zorba uit eten ga.

zaterdag, februari 19, 2011

Bij een foto (16)




Zomer 1982. Ik bereisde Suriname, van oost naar west en van noord naar zuid. Een van de tochten ging per korjaal vanaf Brownsweg over het Brokopondomeer, de Surinamerivier op, tot Asidonhoppo, aan de splitsing van de Gran Rio en de Piking Rio. We deden onderweg een aantal schilderachtige dorpen aan, waar we officieel, maar niet minder hartelijk, werden verwelkomd door de kapitein en de dorpsoudsten, de basja's. Slapen deden we in hangmatten onder een pinadak, baden en toilet maken in de rivier. Dat was even wennen voor enkele oer-Hollandse reisgenoten, die een luxer verblijf hadden verwacht.


Ik herinner mij de schrik van een mevrouw in het eerste dorp waar we overnachtten, Pokigron, die naar een plek stroomafwaarts van het dorp werd verwezen toen ze naar het toilet vroeg. Ik heb smakelijk gelachen om een meneer die diezelfde avond, gekleed in een keurige, blauw-wit gestreepte pyjama, na vele mislukte pogingen, eindelijk in zijn hangmat terechtkwam. Tja, zoiets is even wennen. De dames van de dorpen die we aandeden verzorgden de catering. Zelden zo lekker gegeten. Een opvallend verschil tussen 'heidense' dorpen en christelijke was de wijze waarop de vrouwen gekleed gingen. In de 'heidense' dorpen liep men doorgaans met het bovenlijf ontbloot. Dat beviel mij wel, al gedroegen wij ons als keurige gasten, geen meisje hebben we aangeraakt.


Indrukwekkend was het begrafenisritueel waarbij wij werden uitgenodigd in een dorp tegenover Asidonhoppo. In die plaats sliepen we luxer dan normaal, in 's Lands Logeergebouw, dat ons welwillend ter beschikking werd gesteld door de hoogbejaarde granman van de Saramaccaners, Aboikoni. Een eerbiedwaardige bestuurder die ons met alle egards op audiëntie ontving. In dat Logeergebouw beleefde ik enkele benauwde ogenblikken, toen ik op het plafond van mijn kamer een handgrote, zwarte spin ontdekte. Had ik de shutters 's avonds maar niet open moeten laten. De beheerder drukte het monstertje glimlachend dood met een ragebol, maar daarna ben ik nog wel alle hoeken en gaten nagegaan om te zien of er nog niet meer ongerief zat.


Het mooiste ogenblik van de jungledagen was kort voor zonsondergang, wanneer er een merkwaardige stilte viel in het oerwoud. Even hield de natuur haar adem in. Daarna barstten de nachtkrekels en de kwatta-apen los. Het zal tegen dat ogenblik zijn dat de foto is genomen, toen ik op mijn gemakje in mijn hangmat een sigaartje rookte, met buiten beeld een djogo, een literfles Parbobier, onder handbereik. De natuur is mooi, maar je moet er natuurlijk wel wat te roken en te drinken bij hebben.

woensdag, februari 16, 2011

Bij een foto


In 1968 kocht ik mijn eerste schrijfmachine en aangezien ik maar vijfenzestig gulden tot mijn beschikking had, kon het niet anders dan een oudje zijn. Het oudje op de foto, een Royal, naar later bleek uit de jaren '30, met van die mooie glasplaatjes links en rechts, die zicht geven op het mechaniek. Bij de schrijfmachine- en kantoormeubelhandel waar ik hem op de kop tikte waren ze blij om van dat loodzware ding af te zijn en er nog wat voor te krijgen ook. Zo blij dat ze hem zelfs even thuis kwamen aanreiken. Ik heb hem gebruikt tot ik halverwege de jaren '80 overging op een elektrische machine (en niet zo heel veel later op de tekstverwerker en uiteindelijk de computer). Linten waren in het begin nog wel, maar na een poosje niet meer te krijgen. Dat was geen probleem, er waren linten van hetzelfde formaat, maar van een ander merk, die ik overzette op de originele spoelen. Het gaf wat beïnkte vingers, dat was alles.


De foto is gemaakt in de korte tijd dat in op de Dordtse Waag woonde (eind 1978 begin 1980). Het is een uitsnede van een grotere foto, die ik niet kan terugvinden, gemaakt tijdens een redactievergadering van het tijdschrift Herman. Achter mij een hoek van de grote tekening van Jacques Perk door Jaap Schlee. Oorspronkelijk gebruikt als decor bij optredens van de Mathildekring, een groep Dordtse dichters die op theatrale wijze poëzie bracht en waaraan ondermeer Han van Gorkom, Jacques Noorman en Heinz Schneeweiss meewerkten. De tekening berust nu bij het Dordtse Stadsarchief.


Mijn haardracht is intussen enigszins gewijzigd, maar de Royal heb ik nog steeds. Wie weet ga ik er ooit nog eens de Geheime Dagboeken van prins Hendrik mee schrijven. Als iemand mij aan papier uit de jaren '30 kan helpen, houd ik mij aanbevolen.

zondag, februari 13, 2011

Gote mond


Als ik in Thessaloniki verblijf ga ik 's zondags, als het uitkomt, naar het park bij de Witte Toren om in het paviljoen van Xarchákos een ouzaki te nuttigen. Vandaag had ik, evenals vorige week, geluk. Het weer was mooi genoeg om buiten te zitten. Het was minder warm dan vorige week, maar in het magere voorjaarszonnetje was het toch nog goed te doen. Ik had mijn pijp en een goed boek bij mij, zodat ik gegarandeerd een rustige en aangename middag had.


Zo kalm voor je uit paffend zou je het niet zeggen, maar er is veel aan de hand in Griekenland op het ogenblik. Dat ligt aan de financiële crisis. De bevolking snapt heel goed dat het een en ander moet gebeuren om daaraan het hoofd te bieden, maar de grenzen van wat mogelijk is zijn bereikt. De economie is zienderogen aan het instorten, de Grieken brengen offer op offer, maar zij voelen zich in toenemende mate in de steek gelaten door het gebrek aan solidariteit bij hun Europese partners, Duitsland en Nederland voorop. De manier waarop bijvoorbeeld de Nederlandse media, grotendeels gedesinformeerd en belust op sensatie, berichten, met allerlei broodjes aap over zeer vervroegde pensioenen en aanverwante onzin, die als harde waarheden worden gepresenteerd, hebben in Griekenland veel kwaad bloed gezet.


De roep om desnoods maar door het diepste dal te gaan, de euro in de steek te laten en de drachme weer in te voeren, wordt steeds luider. De voorzienigheid verhoede dat het gebeurt, maar wanneer irrationele factoren als nationale eer en trots in het spel zijn, kunnen de slechtst mogelijke besluiten worden genomen. Menige echtscheiding, die eenvoudig had kunnen worden geregeld, is door irrationele sentimenten op een drama uitgelopen. Bij veel EU-landen is dat besef nog niet doorgedrongen.


Ik zie minister de Jager al handenwrijvend in de Tweede Kamer verschijnen als de Grieken besluiten de boel failliet te verklaren en hun crediteuren, waaronder vrijwel alle Nederlandse banken, het nakijken te geven. In dat geval gaat het de Nederlanders veel, heel erg veel geld kosten. Daar is die paar miljard voor de overname van ABN-Amro en Fortis niets bij. Nederland, Duitsland en andere crediteuren hebben groot belang bij het vermijden van een Grieks bankroet, want nu vangen ze op hun leningen aan Athene exorbitante rentes. In gewone taal noemen we dat zakkenvullerij. Yiannis ligt op zijn rug en we willen hem wel overeind helpen, maar dat moet wat kosten. De arrogante, grote mond van Europa stuit de Grieken steeds meer, en terecht, tegen de borst. Dat draagt niet bij tot het oplossen van het schuldenprobleem. Een grote mond lost nooit iets op. Geert Wilders is bij lange na niet de enige die dat nog niet door heeft.



woensdag, februari 09, 2011

Warnaars wijding

1


Vannacht rond twee uur werd ik wakker van de stank van gebakken kip, die via de afzuigkap in de keuken mijn Griekse Schrijfhuis binnendrong. Een misselijk makende geur die ik mij herinner van de korte tijd dat ik op de Dordtse Waag woonde, boven de weekmarkt. Op de galerij onder mij placht een kippenboer zijn pluimvee te grillen in een soort elektrische oven die dan wel geen geluid, maar een walgelijke stank verbreidde. Zulke mensen moesten niet bestaan, maar ik ben een menslievend iemand en daarom na een klein jaar verhuisd naar een rustiger en welriekender plek, in plaats van het kippentype ter plekke dood te slaan. Die markt begon 's morgens rond zes uur, wanneer de kooplui, altijd met veel geschreeuw, want de meesten waren doof door het jarenlang luidkeels aanprijzen van hun waren, begonnen met de opbouw en het vullen van hun kramen.

Zes uur, dat is voor een normaal iemand nog een aanvaardbare tijd, maar twee uur, dat is te veel van het goede. Het gebeurt vaker dat de onbekende kipfanaat laat aan het bakken slaat, maar zelden zo laat dat ik al slaap. Zodra de eerste walmen door de afzuigkap dringen is het zaak deze direct aan te zetten, zodat de stank wordt afgevoerd naar de bovenbuurvrouw, een zangeres in ruste en dochter van een inmiddels vergeten, maar ooit beroemde componist.

Er is veel treurnis in dit appartementengebouw. Daar is de ondeugdelijke keukenafvoer niets bij. Soms klinkt weemoedig pianospel door het plafond, dan weer komt er een klagelijk gejammer door de zijmuur, de ene keer uit de keel van de jonge, maar nog steeds kinderloze buurvrouw, de andere keer uit de klarinet van haar man. De wettige echtgenoot van de benedenbuurvrouw heeft elders zijn intrek genomen, maar het manvolk loopt de deur plat, wat doet vermoeden dat de buurvrouw veel troost krijgt, ondanks haar licht spookachtig voorkomen. Op drie hoog achter woont gepensioneerd spoorwegman D., wiens vrouw aan vele kwalen lijdt, maar vooral aan Oost-Indische doofheid, waardoor D. zijn eindeloos geklaag tracht te slijten aan wie hij op de trap maar tegenkomt. Ik ben te beleefd om hem er met zijn lulpraat vanaf te duwen en zo zijn problemen op te lossen, maar probeer hem zoveel mogelijk te vermijden. Net als de achterburen op mijn eigen verdieping, want die hebben een achterlijke zoon van twee meter, die niet aan een ketting zit. Ik ben opgestaan, heb alle deuren tegen elkaar opengezet en de afzuiger een kwartiertje op volle toeren laten draaien. Daarna stapte ik weer in bed, maar de nacht verliep onrustig. Ik had dromen waarvan ik weet dat ze naar en angstig waren, zonder mij hun inhoud te herinneren. Gelukkig maar. Het onderbewuste kun je beter met rust laten, dat is een poel vol huiveringwekkende en gevaarlijke gedachten.


Enkele dagen geleden heb ik weer voor enige tijd mij intrek genomen in het Schrijfhuis, waar de zon nu optimistisch naar binnen schijnt. Hoewel ik sterk het verlangen koester de reis ooit nog eens te ondernemen in een luxe, van alle gemakken voorziene, treincoupé, ben ik dit keer maar weer met het vliegtuig gekomen. Het is een griezelig soort van vervoer, de mens is niet geschapen voor hogere sferen, maar het is snel, veiliger dan over de weg en je mag maar twintig kilo bagage meevoeren, zodat je je nooit het lazarus loopt te sjouwen. Ja, je kunt naar beneden vallen, dan heb je het gehad, maar ter verzachting van het leed geldt dat tevens voor alle medepassagiers. Het is een soort postcodeloterij, valt je nummer dan is de hele straat de gelukkige. Behalve die ene zure moralist en die schraper er tegenover, die niet meedoen. Het komt zelden voor, maar er is weleens iemand die een crash overleeft.

De avond voor mijn vertrek bracht ik door in een favoriet café, waar zich doorgaans een aangename mengeling bevindt van alle leeftijden en alle geslachten en waar onbekommerd wordt gerookt. Er waren tijden dat dat normaal gevonden werd, zelfs gezond, men wist niet beter. Ik weet wel beter, maar ben, naast aanhanger van de stoomtractie, desondanks liefhebber van roken in het café, bij voorkeur van het opsteken van een pijp of sigaar. Met sigarettenrokers heb ik, als zij van het verkeerde geslacht zijn, niet veel op, maar een aantrekkelijke vrouw die een sigaret rookt kan mij nogal opwinden. Misschien omdat het iets hoerigs heeft in de positieve zin van het woord. Van de schijn van beschikbaarheid en willigheid. Een rokende dame is een willige dame, daarom verbaast het mij dat het roken bij de schaaksociëteit De Willige Dame reeds lang geleden is afgeschaft, maar dit terzijde.

Ik bevond mij in het gezelschap van enige andere weinig succesvolle, maar ook briljante en toch oude en uitgeleefde dichters, waaronder Mattheus J. v. h. Hout, Wouter Hoedenmaker en Kootje Krul, die zo klein is dat hij maar net boven de bar uitsteekt en om niet achterhaalbare redenen ook wel 'Kieviet' wordt genoemd. 'He, Kieviet,' is het dan, 'doe nog maar een rondje.' Het gesprek van de dag behelsde de bezuinigingen van de gemeente, waar bij de laatste raadsverkiezingen, door ons eigen toedoen, een kunstvijandige partij een overweldigende winst heeft behaald. Die partij beloofde de laatste polders ten zuiden van Dordrecht niet te zullen opofferen aan de bende projectontwikkelaars die er al jarenlang op loert, maar ze ongerept te laten. Wij offerden lichtzinnig het weinige dat de stad aan kunst en cultuur had aan de moloch van de vrije natuur. Dat althans, beweerde Kieviet. Mattheus J. v. h. Hout sprak hem tegen, wat, in welk gesprek ook, de aangeboren gewoonte van deze woordkunstenaar is. Hoedenmaker was het met Kieviet eens.

Naarmate er meer trappistenbier naar binnen gleed, leek het probleem mij oninteressanter te worden. Mijn oog viel op twee meisjes, vrouwen misschien, van tussen de twintig en dertig, tussen bloei en verval, die binnengekomen direct beiden een sigaret opstaken. Een lang, te dun, blond type met een modieuze bril en een kort, mooi gerond meisje met halflang, zwart haar, dat iets bekends uitstraalde, zonder dat ik direct kon thuisbrengen wat. Beiden droegen een spijkerbroek, het uniform van de fantasieloosheid. Als ze niet hadden gerookt, waren ze mij wellicht niet eens opgevallen. Bovendien hoorde het niet, dat ik, ver in de vijftig, de grenslijn van vieze, oude man lang voorbij, zo naar die jonge vrouwen staarde. Wat dacht ik wel, met die kale, verschrompelde kop, dat buikje en die bromfietsstalling in mijn riekende mond? Hoewel het gereedschap der liefde nog onverminderd functioneert, want eigenlijk ben ik drieëntwintig, een leeftijd die ik altijd zal houden, al wil het lichaam er niet aan. Het donkere meisje keek onze kant op, snel wendde ik mijn blik af. Kieviet deed nog een rondje en daarna verliet ik het café. Morgen moest er worden gereisd en dat betekende vroeg opstaan, een bouwput bij het station trotseren, mogelijke treinvertragingen het hoofd bieden, op een chaotische luchthaven in een rij staan, bij de doorgangscontrole half uitgekleed en geheel doorgelicht worden en daarna misschien wel winst in de loterij. De toekomst blijft altijd verborgen, dacht ik, terwijl ik licht waggelend huiswaarts koerste, tot het geen toekomst meer is. Diepe gedachten krijg je zelden door de drank, maar zolang er logica in zit is de situatie zelden hopeloos.



2


Het is fraai voorjaarsweer, bijzonder voor de tijd van het jaar. Het is een verademing om even weg te zijn uit het waterkelderklimaat, weg uit de februaristormen, onder de Haagse Schoolluchten vandaan, want die zijn prachtig op schilderijen van Roelofs en Weissenbruch, maar werken fnuikend op de ziel. Drankluchten zijn het, waaruit niet eens pisregens vallen, want die behoren weldadig warm te zijn. Zevenendertig graden, zegt de perfectionist. Ik heb een paar uur zitten lezen op mijn balkon, steeds vrezend dat de wind naar het noorden zal draaien en ineens koude lucht vanaf de nabije Balkan zal aanvoeren, dat prachtige berggebied van waaruit zelden veel goeds komt. Op mooie toetermuziek na, voortgebracht door gedrongen, vierkante figuren met opgeschoren koppen en dikke snorren, die geloven in Blut und Boden, vlagvertoon en parades met roestig oorlogstuig.

Ik heb het boek dat ik lees, een hedendaagse bewerking van een Arthurroman met veel bloedbaden, mensenroof en verkrachtingen door Angel-Saksen van Kelten en vice-versa, terzijde gelegd, want ineens valt me in wat mij enkele dagen geleden aan dat ronde meisje trof. De korte gestalte, het halflange, bijna blauwzwarte haar, de elegante wijze waarop zij haar sigaret naar de mond bracht, het doet mij allemaal denken aan een meisje uit de tijd die ik doorbracht in een inmiddels uitgedoofd Noord-Engels textiel- en mijndorp. Tussen de treurnis van sluitende katoenfabrieken en half overgroeide slakkenhopen leerde ik daar op een dag Heather kennen. Ze was het vijftienjarige nichtje van Cathy, een tonrond buurmeisje dat op haar dertiende al de gestalte had van een matrone, levend op een dieet van uit een krant gegeten vis en patat, de laatste rijkelijk overgoten met naar mout smakende azijn. Het kinderrijke buurgezin stamde uit het verre Ierland, van waar het onder aanvoering van een veel drinkende vader ooit was komen overwaaien vanwege de toen nog bloeiende textielfabriek.

Heather was geheel anders dan haar onappetijtelijke nichtje. Een hoofd kleiner dan ik en tenger, maar met al prettig tot ontwikkeling gekomen puntborstjes en glanzend, halflang, blauwzwart haar. Alles leek elegant aan haar, de welving van haar dijen, haar heupen, de wijze waarop zij liep. Een vrouw al, die meer bleek te weten van de wereld dan ik in mijn achttien levensjaren had weten te verzamelen, terwijl iedereen in de familie mij zo pienter en belezen vond. Nu ben je dat al snel in de familie Warnaar. Ze vond mijn naam grappig om uit te spreken. Het werd als van nature Warner, van de Warner Brothers, zeg maar, met een naar de o neigende a. Geen Werner, dat klonk te Duits. In die jaren hadden de Moffen het in Engeland nog helemaal gedaan. In de stripverhalen die er werden gelezen, waren zij eeuwig verliezende monsters, wrede tirannen en dom kanonnenvlees. Heather woonde in een aangrenzend gehucht, maar bezocht bij ons in de straat de rooms-katholieke grammar school St. Aelrod's en was tussen de middag en na schooltijd vaak bij het nichtje over de vloer. Zo vaak, dat het uiteindelijk leek alsof zij op nummer 46 haar intrek had genomen.


Het balkon van het Schrijfhuis ziet uit over een plantsoen waarin naast een plataan en enkele sparren ook een al jaren geleden verdorde acacia staat, als een bijna honderdjarige, geheel uitgedroogde en verschrompelde grootvader. Een stadium in de menselijke ontwikkeling dat ik vrees, maar dat ik, zo de natuur het gedoogt, ooit zal bereiken. Het is een van die voor de hand liggende vragen die nooit worden beantwoord: waarom moet een mens verdorren en ineenschrompelen tot een onaanzienlijk vod, alvorens het anker te lichten en terug te keren in het duister waar we ooit vandaan kwamen? Kortom, wat is de zin van dit alles? Welke gek heeft het bedacht? Ik huurde enkele jaren een kamer in een kosterswoning. In de aanpalende kerk dachten ze het antwoord te hebben. Hoewel, het was wel een heel erg vooruitstrevende kerk, je hoefde het niet eens allemaal te geloven om mee te mogen doen en je kon er zelfs een tweede of derde geloof op nahouden en toch tot die kerk worden toegelaten. Je vond er niets wat de kerkelijke geschiedenis zo leesbaar maakt: ketters, inquisitie, brandstapels en vervolging van hekserij. Geen wonder dat er nooit bij mij op aangedrongen werd om het geloof te omarmen, als de huur maar vooruit werd betaald en ik niet iedere avond dronken thuiskwam.

Heather zal ongetwijfeld tijdens de godsdienstlessen op St. Aelrod's de leer van Rome inclusief al diens morele standpunten zijn ingegoten en wie weet heeft een zielenherder haar zelfs weleens in overweging gegeven zich later als bruid van Jesus in een klooster te begeven. Onmogelijk is het niet, maar waarschijnlijk gebruikte ze het godsdienstuur om even uit te rusten en op de achterste bank, achter de rug van een paar jongens, waarop meneer pastoor nu en dan een bedachtzaam oog liet vallen, ik speculeer maar wat, een tukje gedaan. Ze was in ieder geval verrassend bedreven in zekere handelingen die de kerk ten zeerste afkeurt. Ik moet bekennen dat ik altijd wel naar meisjes keek, tot verslavens toe, maar zelden of nooit iets tegen zo'n schepsel durfde zeggen, laat staan het aanraken. Dat een meisje, en daarbij nog een adembenemend mooi meisje, op een zonnige middag voorstelde ons tussen de maïsvelden aan de rand van het dorp te begeven, om daar eens serieus met elkaar te spreken, dat kon ik mij niet voorstellen, tot het daadwerkelijk gebeurde. Daar, tussen de hoog opgeschoten maïs zag ik voor het eerst een echt meisje naakt en jawel, het leek verrassend op wat je ook in De Lach, het weinig erotische erotiekblad uit de leesmap, zag. Alleen dan zonder groot formaat onderbroek en navenante b.h. Ik voelde mij een onhandige, onwetende sukkel aan wie onverwacht een delicate, vochtige verrassing werd bereid, waarvan ik al snel met overtuiging en volle teugen proefde.

Sindsdien hadden we verkering en was het steeds weer in spanning afwachten of het, wanneer we samen waren, geschikt weer zou zijn voor een mooie natuurwandeling. Dat was het soms, maar vaak ook niet. Bij dat alles bleef Heather natuurlijk toch een katholieke trut, want wat ze ook deed en liet doen, de toegang tot het binnenste van de tabernakel bleef gesloten. De ene keer dat ik mij voornam om desnoods met enig geweld en dwang het slot te forceren, bleek de boel gebarricadeerd met een dikke prop maandverband. Langzamerhand werd het herfst en uiteindelijk keerde ik terug naar Nederland. We bleven nog enige tijd corresponderen, maar zij kreeg een vriendje en verbrak het contact. Van mijn kant zou het nog even duren tot ik een echte man werd. Op die huurkamer achter de kerk, bovenop een studente aan de plaatselijke opleiding tot kleuterleidster, terwijl aan gene zijde van de muur het Daar ruischt langs de wolken klonk.



3



Er schuilt iets aantrekkelijks in de illegaliteit. Daarmee bedoel ik niet de mannenbroeders en de gestaalde kaders die zich in de Tweede Wereldoorlog tegen de Duitse bezetting keerden, maar gewoon de alledaagse, kleine dingen van burgerlijk verzet. Zoals door het rode licht rijden of lopen, het plastiek niet scheiden van het huisvuil omdat we al genoeg zakken en emmers in de bijkeuken hebben, de brommer opvoeren en het negeren van het rookverbod. Dat laatste is ons met de paplepel ingegoten. Niets spannender dan stiekem roken op het schooltoilet, of in de omgeving van het schoolgebouw de peuk buiten de spiedende blikken van patrouillerende leraren houden. Wat verboden wordt, wordt onvermijdelijk uitgelokt. Zelfs een angsthaas als ik steekt in de kroeg genoeglijk op, ook hier in Griekenland, waar niet alleen de kroegbaas op de bon wordt geslingerd, als ooit een controleur binnen zijn leven komt wagen, maar eveneens de klant. Ik ben er alleen maar meer door gaan roken. Of Heather rookte kan ik mij niet meer herinneren. Het zou best kunnen, want in Engeland waren ze er indertijd 'vroeg bij.' Ze hadden als eerste de Beatles en de Rolling Stones en ook het hoogste aantal ongehuwde tienermoeders. Het laatste waarschijnlijk voortkomende uit de toen nog zeer beperkte uren waarop in de kroeg alcohol kon worden genuttigd en de ongeremde aard van de Angelsaks. Je moet eens zien hoe ze heden ten dage nog, terwijl er inmiddels overal voldoende kan worden ingenomen, te keer gaan op de stranden aan de Costa Brava en op Kreta.

Dat ik in die tijd al rookte is wel zeker. Dat deed ik vanaf mijn vijftiende in een vergeefse poging indruk te maken op Cora Kraaijeveld, het mooiste meisje van de klas. Een tengere jongen met sluik melkboerenhondenhaar en een bril, die het nooit verder zou brengen dan het zomeravondvoetbal en dan nog alleen als er echt geen andere invaller was te vinden. Soms heeft iemand de stoutste dromen, die nu en dan opborrelen uit het onderbewuste. Dan heb je een slechte nacht, loop je dagen melancholisch door de stad of ga je afgeven op de jeugd van tegenwoordig, omdat alles vroeger zoveel beter was. Ik geef het je te doen, met achtendertig anderen in een klein, slecht geventileerd klaslokaal, met Siem de Zeikerd, ordeloos leraar Frans ervoor, paffend aan zijn sigaar. Zij wel, die leraren. Goed dat daaraan door de regering paal en perk is gesteld, hoewel er geen mens in die klas ooit behept was met enige allergie of klacht wegens dat roken, of de opgezette vogels en levende ratten bij biologie. Cora, stroblond net als haar vader, een melkboer en dat verzin ik niet, was van de tijd van stil hopen dat het schoolgebouw in brand zou vliegen en ik haar op het laatste ogenblik met gevaar voor eigen leven zou redden. Ondertussen schreef ik gedichten vol weemoed en verlangen, die nu en dan in de schoolkrant werden gepubliceerd, wat mij de fatale reputatie opleverde van wat ze tegenwoordig een nerd noemen. Dat is wel een voordeel als je je belangstelling voor jonge vrouwen niet verliest. Je taal blijft bij de tijd, zodat ik tegenwoordig nooit meer met een kater ontwaak, maar regelmatig brak ben.


Met de kleuterleidster in wording is het, na mijn ontmaagding, niet veel geworden. Al snel werd ze bijgeschreven in de annalen van de familie Warnaar als een aardig meisje van voorbijgaande aard. Zo zou er nog een aantal volgen, merkwaardigerwijs uiterlijk allemaal van het type Heather, hoewel van zedig karakter onderling almaar verschillend. Eens was er een bedeesde Suzanne, bij wie de knoopjes hooggesloten bleven. Er was een Anna, met wie ik na een eerste, vluchtige ontmoeting in de supermarkt reeds 's avonds een ernstig nachtgesprek had, maar al snel bleek zij te lijden aan enkele geestelijke mankementen waarmee ik geen raad wist en zij ook niet, wat haar van de ene man naar de andere deed vlinderen. Geen idee hoe het met haar geëindigd is, maar het zou me niet verbazen als zij ergens als een zeer middelbare vrouw in vage, esoterische en veganistische sferen verkeert en heftig aan zelfbevrediging doet. Daar is overigens niets tegen. Het houdt de sappen in evenwicht en men kan maar beter iets op de bank hebben dan alles in de zak. Er was ook iemand met een eigenaardige naam, maar met dezelfde elegante manier van roken als het meisje in het favoriete café. Ze heette naar een wasmiddel, meen ik, maar onze omgang was slechts van korte duur, omdat zij kennis kreeg aan een lokaal beroemde kunstschilder en daar kon een dichter niet tegenop. In Dordrecht is de beeldende kunst altijd beter af dan de literatuur, voor zover er nog aan kunst wordt gedaan. Was het Dashi of Dushi? Ik kan het me met geen mogelijkheid meer herinneren, maar ik heb wel jaren later in het geheim een naakt van die kolerelijer gekocht waarvoor zij had geposeerd en mij daar, na de dood van Ada, nog menig keer mijzelf bevredigend, een plezier mee gedaan.

Uiteindelijk kwam Ada en brak mijn Gouden Eeuw aan. Wij trouwden en zij maakte het mogelijk dat ik een deel van mijn baan als docent aardrijkskunde kon opzeggen om mij aan de dichtkunst te wijden. Samen reisden we vele zomers door Europa en kochten uiteindelijk het Schrijfhuis in Thessaloniki, dat oorspronkelijk het vakantiebezit was van een bekende van haar, een leraar Duits. Die kon door een of andere mysterieuze kwaal niet goed meer tegen de Griekse zomerhitte. Wij zouden er ooit gaan wonen, maar toen kreeg zij een beroerte, moest lange tijd door mij worden verzorgd en ging tenslotte als uitgeteerd en doorgelegen wrak dood. Een opluchting voor ons beiden, maar ik was wel terug bij af. Ondertussen was ik ook uit het onderwijs, door toedoen van een collega, die het kabinet betrad waar ik mij op dat ogenblik ineengestrengeld bevond met Nikki van A., een eindexamenleerlinge die troost bij mij zocht vanwege familieproblemen. De collega legde mijn troostende handelingen verkeerd uit, ongetwijfeld daarbij de eigen gedachten en verlangens voor ogen houdend. Dat leidde tot een schorsing en hoewel ik uiteindelijk de zaak won, besloot ik niet terug te keren op die school, daartoe in staat gesteld door het geld dat ik van Ada erfde. Nikki van A. had trouwens ook wel iets van Heather, maar of zij even wereldwijs was, was mij niet gegund om te ontdekken.


Een jaar of vijf nadat de verkering met Heather een einde nam, heb ik geprobeerd het contact met haar te herstellen, maar op mijn brief kwam geen antwoord. Een goede zaak misschien, stel je voor dat ze met een onder de doping zittende wielrenner zou blijken getrouwd, of met een alcoholische bouwvakker. Je weet maar nooit wat je je op de hals haalt. Het Schrijfhuis wordt schoongehouden door Marcia, een vierendertigjarige Albanese, nog mooier dan hoe Heather in mijn herinnering staat, maar getrouwd en voor je het weet heerst in zo'n familie bloed- of eerwraak en op primitieve godsdienstuitingen zitten we niet te wachten. In werkelijkheid heet ze trouwens anders, maar dat kan geen mens, behalve een Albanees, uitspreken. Heather blijft mijn dromen verstoren, al moet zij, mocht ze nog leven, haar beste jaren geruime tijd achter zich hebben gelaten. Welke gek heeft het bedacht? blijf ik me afvragen. Ondertussen loop ik onaflaatbaar speurend naar Heathers de cafés af, met dezelfde onzekerheid en verlegenheid als voor de openbaring in het maïsveld. Een drieëntwintigjarig nerd in het lichaam van een vermoeide vijftiger, 's morgens ontwakend in een geur die vaag herinnert aan gebakken kip en brak dat het een aard heeft.


©Kees Klok

dinsdag, februari 01, 2011

Busbedrijf NS


Reizen door Nederland is soms een kleine ramp. Probeer bijvoorbeeld eens het relatief korte eindje van Dordrecht naar Den Briel. Dan moet je eerst met de trein of de waterbus naar Rotterdam, vanwaar je de metro moet nemen naar Spijkenisse en vervolgens sukkel je met een bus naar je eindbestemming. Ik schat de reistijd ongeveer drie keer zolang dan met de auto, dat is een dik half uur. Valt nog mee, eigenlijk, maar ik moet weleens op de Hondsrug zijn, in Weerdinge bij Emmen. Als ik, na een treinreis met overstappen in Rotterdam en Zwolle (als ik geluk heb) eindelijk op het station van Emmen arriveer, kan ik beter de laatste vier kilometer gaan lopen als ik net de bus heb gemist, dan op de volgende te wachten. Ik kan eindeloos veel voorbeelden noemen waarin het gemak van de auto evident is. Het busvervoer is in het algemeen van een schandalige poverheid, soms vrijwel afwezig, en dat komt door die vermaledijde privatisering. Door de concurrentie zou het allemaal veel beter worden, maar de praktijk leert ons anders.


Als ik niet in een stad woonde die goede spoorverbindingen heeft met de plaatsen waar ik meestal moet zijn, had ik de auto nooit de deur uit gedaan. De spoorwegen, met alle gebreken die er aan de NS en Pro-rail kleven, werken meestal behoorlijk. Nee, niet als het sneeuwt, of als er bladeren op de rails liggen of als er weer eens een machinist onvindbaar is of een locomotief halverwege Leiden en Schiphol 'wegens een technische storing' een tijdje blijft staan. En ook niet als er iemand in zijn of haar wanhoop voor springt, maar aan dat laatste kan de NS niets doen. Toch kom ik regelmatig min of meer op tijd aan op mijn bestemming na op prettige wijze onderweg te hebben gelezen, of het landschap bekeken, zonder dat ik mij hoefde te bekommeren om de talloze onverantwoordelijke idioten die onder alle weersomstandigheden langs je heen razen, je de pas afsnijden, op het laatste ogenblik van baan verwisselen, bumper kleven of alle andere gekheden uithalen die de chaufferende medemens kan bedenken. Dan heb ik het nog niet over het gilde van de vrachtwagenchauffeurs, zo ongeveer de minst professionele en meest tot doodslag geneigde beroepsgroep die er is.


Ik ben wel een liefhebber van de trein. Meer van de stoomtrein dan van dat aan draadbreuken en 'technische storingen' onderhevige elektrische spul, maar de vooruitgang is ook hier niet tegen te houden, dus dat proberen we dan ook maar niet. Nederland heeft een heel behoorlijk spoorwegnet, met zelfs enkele strikt overbodige lijnen zoals de HSL en de Betuwelijn. Wat wil een mens nog meer? Nu, dat de NS een beetje zijn best doet die malle problemen met bladafval en dergelijke eindelijk eens op te lossen. Dat we verlost worden van die hinderlijke mensen met hun uitgestoken handje en hun 'mineer, mineer, heppu n'euro fo mij?', van ruzies tussen conducteurs en a-sociale zwartrijders, dat we afkomen van al dat wrakke, in de jaren '90 al totaal verouderd materieel, waarmee op sommige lijnen nog steeds wordt gereden, dat we in de trein gewoon een kop koffie of een biertje kunnen kopen, zodat we voor de reis niet nog even moeten gaan winkelen in een AH met zeer beperkt aanbod, en vooral: dat we, als er weer eens een wisselstoring, computerprobleem, aanrijding, draadbreuk of afwezige machinist is, niet alleen snel en fatsoenlijk worden geïnformeerd, maar dat we op de NS stations niet hoeven te staan blauwbekken. Dat was gisteren weer eens het geval in Dordrecht. De eerstvolgende trein naar Roosendaal kwam drie kwartier later dan gepland. Een beschaafd mens wil dan in een aangename, warme restauratie iets gaan drinken of eten. Stationsrestauraties, onontbeerlijk voor de veelvuldige treinreiziger, behoren echter tot het verleden. Ja, patat, koffie, broodjes, het is allemaal ruim voorradig in allerlei kiosken, maar al dat heerlijks nuttigen in een onverwarmd, glazen hok, waaraan ook al wekenlang een deur ontbreekt, zoals op perron 4/5, dat is armoe, ellende en ergernis. Als je daar zit te rillen, lijken de verschrikkingen van de snelweg ineens zo erg niet meer, maar dat schijnt men bij de NS niet te begrijpen. Wat dat betreft is het net een busbedrijf.