Onze leraar verkondigde dat er in feite geen definitie van kunst was te geven, hoe vaak ook geprobeerd. Allemaal tevergeefse moeite, vond hij. Een man van de Renaissance, noemde hij zichzelf. Hij leerde ons dat de mens de maat van alle dingen was. Daaruit trok ik de conclusie dat kunst kunst was als ik vond dat het kunst was. Een opvatting die mij niet langer bevredigde toen ik als specialisatie voor de Acte Geschiedenis M.O. kunstgeschiedenis koos. Op de opleiding werd fanatiek reclame gemaakt voor de specialisatie sociaal-economische geschiedenis, in lijn met de tijdgeest, maar ik wist niets van economie. Alleen dat het een pseudo-wetenschap was en een machteloos middel tegen geldhaaien en graaiende bankiers. Ik liet me nog wel overhalen om een soort van introductiecollege economie voor historici te volgen. Toen ik aan het einde daarvan wakker werd, besloot ik definitief voor kunstgeschiedenis te kiezen. Een feit waarover ik later mijn leerlingen graag vertelde, al was het maar om hen van de onbegrijpelijk populaire studie economie af te houden. Wat kunst was werd tijdens de specialisatie bepaald door H.W. Janson en E.H. Gombrich, wiens respectievelijke handboeken we bestudeerden. Ik haalde tijdens het mondeling tentamen een negen, omdat ik niet alleen een reeks voor mij uitgestalde afbeeldingen van kunstwerken van het juiste commentaar voorzag, maar ze en-passant op chronologische volgorde legde, wat door de examinatoren als een formidabele prestatie werd gezien. Ik kon voortaan als kunstkenner door het leven.
Het zal ongeveer terzelfder tijd zijn geweest dat ik een passage las bij Gerard Reve, waarin hij zijn definitie van kunst gaf. Iets onmogelijks, was mij geleerd, maar Reve was tot meer onmogelijks in staat, zoals geslachtelijk met God verkeren. Ik weet niet of ik hem helemaal correct citeer en ik ben te gemakzuchtig om het op te zoeken, maar ik geloof dat hij het ongeveer zo stelde: kunst is een gestileerde handeling die ontroering teweeg brengt. Het is in ieder geval een omschrijving van kunst waarin ik mij tot nu toe het best kan vinden. Kunst moet mij kunnen ontroeren. Is dat niet het geval dan ga ik er schouderophalend aan voorbij, hoe technisch knap zij ook mag zijn. De schuine lijnen van de Rotterdamse Kunsthal ontroeren mij niet, evenmin als de mathematische kleurvlakken van Mondriaan. Was hij maar doorgegaan in de trant van zijn jeugdwerk. Ik ben blij met de verbouwing van het Dordrechts Museum, want nu kan ik na de ingang direct rechtsaf de 19e eeuw in en hoef ik niet, zoals vroeger, op volle kracht door de afdeling eigentijdse kunst te snellen. Nee, ik ben geen behoudende zak op gevorderde leeftijd die perse moet kunnen zien 'wat of dat het voorstelt,' maar van veel eigentijdse kunst moet nog maar blijken of zij de tand des tijds doorstaat en kunstwerken die slechts tot leven komen door het erbij geleverde verhaal zijn tot nu toe niet in staat gebleken bij mij enige ontroering teweeg te brengen.
Hoewel ik in menig opzicht een 19e eeuwer ben, een man van inktstel en stoomtractie, blijf ik proberen mij door hedendaagse kunst te laten ontroeren en soms lukt dat wonderwel. Enkele jaren geleden bezocht ik in Dordrecht een kleine tentoonstelling van schilderijen door Richard van den Dool, de man achter de helaas teloor gegane poëzie-uitgeverij Wagner & Van Santen. Er hing een tiental werken, allen behorend tot het non-figuratieve genre. Ieder schilderij maakte in eerste instantie de indruk van een kleurrijke, willekeurige verzameling streken en stippen, maar als je er even geconcentreerd voorstond, opende zich een verrassend, zich steeds verdiepend, ja bijna magisch landschap. Ik heb er meer dan twee uur volstrekt gefascineerd rondgelopen. Het waren gestileerde handelingen die bij mij een diepe ontroering teweeg brachten. Kortgeleden had ik weer een aangenaam verrassende ervaring, toen ik naar Galerie Witt in Dordrecht ging, voor de opening van een tentoonstelling van Liesbeth Rahder. Een zeer gevarieerde expositie. Transparante olieverfschilderingen op doek, met opvallende okers en aardkleuren. Poëtische schilderijen vond ik het, evenals die van Van den Dool, maar volkomen anders qua beeldtaal. Er hing een opvallend strandtafereel dat mij in de verte aan Mesdag deed denken, hoewel zij een geheel andere techniek gebruikt. Schilderijen die mij een soort van aha-erlebnis gaven, zoals me wel overkomt als mij plotseling een bruikbare dichtregel invalt. Er lopen in de wereld van de eigentijdse kunst minstens evenveel oplichters en charlatans rond als in de gewone wereld, maar ook kunstenaars als Richard van den Dool en Liesbeth Rahder. Dat geeft moed.
De tentoonstelling in Galerie Witt ( http://www.galeriewitt.com ) is nog te bezichtigen tot en met 22 april 2012.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten