vrijdag, november 22, 2013

In het trapgat





Mijn moeder was zevenentachtig toen ze in het Stadswiel ging wonen. Ze was negentig toen ze overleed. Haar zus, mijn tante, was zevenentachtig toen ze in het Stadswiel ging wonen. Ze was negenentachtig toen ze overleed. Mijn moeder had tot haar dood in haar oude woning kunnen blijven. Stella en ik woonden in de buurt, mijn zusje zelfs aan de overkant, en steunkousen aan- en uittrekken is niet zo moeilijk. Mijn moeder was tot haar dood scherp van geest en redelijk mobiel. Zij had een behoorlijk sociaal leven, wat haar na het overlijden van mijn vader op de been hield.

Bij mijn tante lag dat wat anders. Zij bleef ongetrouwd en had geen kinderen. Tot haar tachtigste was ze zeer fit. Daarna ging haar lichamelijke conditie snel achteruit. Het Stadswiel met zijn faciliteiten bood een mogelijkheid om nog met enige kwaliteit van leven op de dood af te koersen. Omdat zij zich nooit ergens voor had laten inschrijven, moest ze lang wachten voor ze kon verhuizen. Er was familie die hielp, er was thuiszorg, maar het was een dermate moeilijke periode, dat er ook een flinke wissel op haar geestkracht werd getrokken. In het Stadswiel knapte ze geestelijk weer wat op. Mijn moeder en mijn tante leefden er tevreden door de uitstekende combinatie van zelfstandig wonen en de aanwezigheid van noodzakelijke hulp in hetzelfde pand. Het gaf hen vooral een gevoel van veiligheid, een gevoel dat in hun vorige woning ontbrak.

Toen mijn vader ziek werd en thuis niet meer kon worden verzorgd, moest hij naar een verpleegtehuis. Geestelijk scheelde hem niets. Hij had nog volop belangstelling voor de actualiteit, voor literatuur en muziek en hij schaakte nog op een behoorlijk niveau tegen zijn computer. In het verpleegtehuis was geen slaapplaats voor mijn moeder. Na een huwelijk van vierenvijftig jaar werden ze onbarmhartig gescheiden. Daar gingen ze beiden zwaar onder gebukt, al hielden zij zich voor de buitenwereld dapper. In het gesticht kwam mijn vader op een afdeling met uitsluitend dementerende vrouwen. Hij had er wel een kamer voor zichzelf, met zijn schaakcomputer en zijn boeken, maar hij moest toch noodgedwongen een deel van de dag doorbrengen tussen mensen waar hij absoluut niets mee deelde. Met wie hij ook niet of nauwelijks een zinvol gesprek kon hebben. Mijn moeder bezocht hem iedere dag. Meer dan een jaar lang sloeg zij geen dag over. Tot hij overleed aan een longontsteking die te laat door de gestichtsarts werd gediagnostiseerd. Als mijn ouders toen in het Stadswiel hadden gewoond, had mijn vader thuis de noodzakelijke zorg kunnen krijgen. Ze zouden nooit tot een scheiding van tafel en bed zijn gedwongen en hoogstwaarschijnlijk had mijn vader langer geleefd.

Verzorgingstehuizen als het Stadswiel worden gefaseerd opgeheven. De heersende opvatting dat de samenleving een veilige, kwalitatief goede oude dag simpelweg te duur vindt, zonde van de centen, wordt gemaskeerd door de leuze: 'Ouderen moeten zo lang mogelijk thuis blijven wonen.' Alsof mijn ouders dat niet hebben gedaan, met alle gevolgen van dien. Politici denken vrijwel uitsluitend op de korte termijn, al beweren zij om het hardst het tegenovergestelde. En ze denken vrijwel uitsluitend aan geld. Ik zou mij zorgen moeten maken, maar dat doe ik niet, ondanks dat schrikbeeld van mijn vader in het verpleegtehuis. Ondanks dat ik kinderloos ben en de meeste familieleden ver weg wonen, tot aan de andere kant van Europa. Nee, ik ben gerust. Als de tijd aanbreekt dat de buurman mij onder de douche moet komen zetten, hebben we de pil van Drion. Dat is heel wat prettiger voor de nabestaanden dan dat ze mij aan een touw in het trapgat vinden.

©Kees Klok


1 opmerking:

Wim Jilleba zei

Dag Kees,prima column weer, met waarheden waarvoor de nl politici zich zouden moeten doodschamen. Waar ik me stierlijk aan erger is de vuige glimlach op de smoelen van de bestuurders als zij de vreselijkste maatregelen aankondigen. Ik krijg dan soms het verlangen mijn vuist in zo'n tronie te plaatsen. Hartelijke groet, Wim.1311