Mijn
moeder was zevenentachtig toen ze in het Stadswiel ging wonen. Ze was
negentig toen ze overleed. Haar zus, mijn tante, was zevenentachtig
toen ze in het Stadswiel ging wonen. Ze was negenentachtig toen ze
overleed. Mijn moeder had tot haar dood in haar oude woning kunnen
blijven. Stella en ik woonden in de buurt, mijn zusje zelfs aan de
overkant, en steunkousen aan- en uittrekken is niet zo moeilijk. Mijn
moeder was tot haar dood scherp van geest en redelijk mobiel. Zij had
een behoorlijk sociaal leven, wat haar na het overlijden van mijn
vader op de been hield.
Bij
mijn tante lag dat wat anders. Zij bleef ongetrouwd en had geen
kinderen. Tot haar tachtigste was ze zeer fit. Daarna ging haar
lichamelijke conditie snel achteruit. Het Stadswiel met zijn
faciliteiten bood een mogelijkheid om nog met enige kwaliteit van
leven op de dood af te koersen. Omdat zij zich nooit ergens voor had
laten inschrijven, moest ze lang wachten voor ze kon verhuizen. Er
was familie die hielp, er was thuiszorg, maar het was een dermate
moeilijke periode, dat er ook een flinke wissel op haar geestkracht
werd getrokken. In het Stadswiel knapte ze geestelijk weer wat op.
Mijn moeder en mijn tante leefden er tevreden door de uitstekende
combinatie van zelfstandig wonen en de aanwezigheid van noodzakelijke hulp in hetzelfde pand. Het gaf hen vooral een gevoel van veiligheid,
een gevoel dat in hun vorige woning ontbrak.
Toen
mijn vader ziek werd en thuis niet meer kon worden verzorgd, moest
hij naar een verpleegtehuis. Geestelijk scheelde hem niets. Hij had
nog volop belangstelling voor de actualiteit, voor literatuur en
muziek en hij schaakte nog op een behoorlijk niveau tegen zijn
computer. In het verpleegtehuis was geen slaapplaats voor mijn
moeder. Na een huwelijk van vierenvijftig jaar werden ze onbarmhartig
gescheiden. Daar gingen ze beiden zwaar onder gebukt, al hielden zij
zich voor de buitenwereld dapper. In het gesticht kwam mijn vader op
een afdeling met uitsluitend dementerende vrouwen. Hij had er wel een
kamer voor zichzelf, met zijn schaakcomputer en zijn boeken, maar hij
moest toch noodgedwongen een deel van de dag doorbrengen tussen
mensen waar hij absoluut niets mee deelde. Met wie hij ook niet of
nauwelijks een zinvol gesprek kon hebben. Mijn moeder bezocht hem
iedere dag. Meer dan een jaar lang sloeg zij geen dag over. Tot hij
overleed aan een longontsteking die te laat door de gestichtsarts
werd gediagnostiseerd. Als mijn ouders toen in het Stadswiel hadden
gewoond, had mijn vader thuis de noodzakelijke zorg kunnen krijgen. Ze
zouden nooit tot een scheiding van tafel en bed zijn gedwongen en
hoogstwaarschijnlijk had mijn vader langer geleefd.
Verzorgingstehuizen
als het Stadswiel worden gefaseerd opgeheven. De heersende opvatting
dat de samenleving een veilige, kwalitatief goede oude dag simpelweg
te duur vindt, zonde van de centen, wordt gemaskeerd door de leuze:
'Ouderen moeten zo lang mogelijk thuis blijven wonen.' Alsof mijn
ouders dat niet hebben gedaan, met alle gevolgen van dien. Politici
denken vrijwel uitsluitend op de korte termijn, al beweren zij om het
hardst het tegenovergestelde. En ze denken vrijwel uitsluitend aan
geld. Ik zou mij zorgen moeten maken, maar dat doe ik niet, ondanks
dat schrikbeeld van mijn vader in het verpleegtehuis. Ondanks dat ik
kinderloos ben en de meeste familieleden ver weg wonen, tot aan de
andere kant van Europa. Nee, ik ben gerust. Als de tijd aanbreekt dat
de buurman mij onder de douche moet komen zetten, hebben we de pil
van Drion. Dat is heel wat prettiger voor de nabestaanden dan dat ze
mij aan een touw in het trapgat vinden.
©Kees
Klok
1 opmerking:
Dag Kees,prima column weer, met waarheden waarvoor de nl politici zich zouden moeten doodschamen. Waar ik me stierlijk aan erger is de vuige glimlach op de smoelen van de bestuurders als zij de vreselijkste maatregelen aankondigen. Ik krijg dan soms het verlangen mijn vuist in zo'n tronie te plaatsen. Hartelijke groet, Wim.1311
Een reactie posten