dinsdag, november 19, 2013

Kavafis





Vrienden van mij in Thessaloniki klagen regelmatig over de vochtigheidsgraad ter stede. Mij valt die nooit zo op, maar ze zouden eens naar Nederland moeten komen. Ik ben nog maar een paar dagen terug van een verblijf in Griekenland, maar ik heb mijn portie kledderige waterkou wel weer gehad. Wat een afgrijselijk kelderweer. Het is zo nat dat voor het eerst in dertig jaar mijn voordeur klemt van het vocht. Het is even wennen, denk ik met zekere tegenzin. Die tegenzin geldt ook de vroeg invallende avond. Om kwart over vier al het licht op, want de wolken hangen ook nog eens op nog geen honderd meter boven het huis. Het liefst sluit ik mij op de donkere dagen van november en december 's avonds op in huis. Gordijnen dicht, open haard aan, pijp, sigaren en wijn onder handbereik en een goed boek. Sommige mensen vinden dat een cliché, maar in de opvattingen van sommige mensen ben ik niet zo geïnteresseerd.

'Je kan wel zoveel willen, maar...' Een zinnetje dat ik ontelbare malen heb gehoord uit de mond van mijn moeder. Dat betekende dat een of andere kinderwens (een patatje halen, buiten spelen in plaats van huiswerk maken, een avond naar bed zonder de smerige levertraan die ze er vroeger vanwege de gezondheid in goten) niet in vervulling ging. Een zinnetje dat je, ik trap even een open deur in, je leven lang achtervolgt. Ik had mij vanavond willen opsluiten in huis, maar ik moest het donker door, de regen in, naar het station en met de trein naar Utrecht. Namens uitgeverij Liverse naar de Kavafis-avond in Het Literatuurhuis aan de Oude Gracht. Omdat de uitgever betaalt reis ik eerste klas en dat is maar goed ook. Ik kan nog net een zitplaats vinden in de overvolle intercity van 17.20u van Rotterdam CS naar Utrecht. Terwijl ik aangenaam lees in The Last Man van Mary Shelley kijken de staanders quasi berustend op me neer. Ze koken inwendig, je hoort ze bijna 'die klote NS!' roepen, maar ze houden de schijn van beschaving op.

Ik arriveer ruim te vroeg in Utrecht. Dat is opzet. Ik wandel door de druilende stad naar café Springhaver aan de Springweg. Zo'n bruin café dat net als Visser in Dordrecht nooit verandert. Ik kwam er vaak toen ik in Utrecht mijn doctoraal geschiedenis deed. Geen betere voorbereiding op een avondcollege dan een poosje aangenaam in Springhaver. Het is gezellig druk. Ik neem een bockbier, speciaal gebrouwen om de ellende van de herfst enigszins het hoofd te kunnen bieden, en vind een tafeltje naast een stel van begin veertig. Terwijl ik van mijn bier geniet onderhouden zij elkaar in voorspelbare clichés. Hun gesprek gaat over niets, tenzij het atavistische geloof in magische stenen iets zou zijn. Ik vind het wel ontspannend, dat gelul. Ik ben te beleefd om mij in het gebabbel te mengen. Ik denk aan mijn studietijd in Utrecht. Aan de boeiende werkcolleges van Maarten van Rossem, die altijd eindigden in dichte mist, omdat bijna iedereen onbekommerd in de zaal rookte, Maarten voorop. Sinds hij de sigaret eraan heeft gegeven, heeft hij toch iets van zijn glans verloren, maar dit terzijde.

In Het Literatuurhuis word ik met een ouzo en een brede glimlach ontvangen door een oude bekende uit Dordt, die literatuurwetenschap heeft gestudeerd. Er klinkt Griekse muziek. Kavafis, we kennen hem als een Griekse dichter, al is hij maar heel sporadisch in Griekenland geweest en hadden zijn ouders een Brits paspoort. Dat laatste wist ik niet, maar hoorde ik van Mario Molegraaf, die samen met wijlen Hans Warren de poëzie van Kavafis vertaalde. Als laatste verschenen de onvoltooide gedichten, onlangs in de Bordeauxreeks van Liverse. Het is een mooi boek geworden, de zeggingskracht van de gedichten, al golden zij als onvoltooid, is niet minder dan die van Kavafis andere poëzie. Onder het toeziend oog van de grote Alexandrijn, levensgroot geportretteerd op de wand, houdt Mario een gloedvolle lezing. Samen met kunstenares Alexandra Zoï draagt hij gedichten van Kavafis voor. Alexandra doet dat in het Grieks. Het klinkt zo mooi dat ik soms bijna tranen in mijn ogen krijg. Ik bedenk hoeveel Stella van Kavafis werk hield en hoe vaak ze mij zijn gedichten in het Grieks voordroeg. Zij kende vrijwel alles uit het hoofd. Na de pauze krijgt ook Hagar Peeters het woord, die op vermakelijke wijze verhaalt over haar kennismaking met Kavafis, via een handgeschreven gedicht dat zij op haar verjaardag van een leraar Nederlands kreeg.

Na het dankwoord loopt het uitpuilende zaaltje leeg. Het portret van Kavafis wordt weer gewoon een vijftiende eeuwse wand. Ik praat nog even na met Alexandra en Mario, maar ze worden steeds in beslag genomen door mensen die de onvoltooide gedichten willen laten signeren. De auto verschijnt die hen naar Amsterdam zal brengen. Ik neem nog een glaasje wijn, waarna ik mij moet haasten voor de trein. Zodra we het station uitrijden begint een onbeschaafde barbaar op luide toon in zijn mobiel te bulderen. Een opgefokte gek die een erbarmelijk soort Engels uitkraamt. Duidelijk iemand die niet in de eerste klas thuishoort, maar geen mens die er wat van durft te zeggen en in zulke gevallen zie je nooit een conducteur. Het is een korte trein. Geërgerd, ik ben ook geen held, vertrek ik naar de tweede klas. Daar glimlacht een elfachtig meisje lief 'goedenavond' tegen mij. Dat maakt veel goed, maar van Rotterdam kan ik alleen nog maar naar Dordt met een sprinter. Weerzinwekkend lelijke treinen, meer een metro eigenlijk, waarin niet eens een toilet zit. 'Klote NS,' mompel ik onhoorbaar, maar ik heb geen spijt van mijn uitje. Als ik mij in huis had opgesloten, had ik een prachtige avond gemist.

©Kees Klok


Geen opmerkingen: