Het
is pas 1980 en bij wijze van uitzondering een zonnige dag in Dublin.
Met mijn vriendin bezoek ik Trinity College. Een beetje heilige
grond, want Oscar Wilde heeft er gestudeerd. Als je het met de
ongehoord sfeerloze campus op de Uithof in Utrecht moet doen is het
extra indrukwekkend, maar ik mag niet klagen, want mijn instituut zit
op de Kromme Nieuwegracht. Op prettige loopafstand van de endeldarm
die Hoog Catharijne heet. Ik woon in Dordrecht en bereis de
universiteit per trein. Later dat jaar zullen we een roos leggen op
het graf van Wilde in Parijs en
langs het hotel lopen waar hij is gestorven. Het is zomer, het is
stil, studenten zijn er niet of nauwelijks. Nadat we voldoende hebben
rondgekeken, wandelen we naar de rivier. Een stad is geen echte stad
als hij niet aan een rivier is gelegen. Het water van de Liffey
stroomt donker en snel. Het heeft veel geregend.
Ierland
is het enige land dat ik ken dat ook adembenemend mooi kan zijn als
het regent. Wij staan aan het einde van het schiereiland van Dingle.
Mijn vriendin is een waaghals en klimt over de rotsen naar de
uiterste punt. Ik heb dat liever niet, maar ze gaat gewoonlijk haar
eigen gang. Ze gebaart dringend dat ik ook moet komen. Ik heb het
niet op klauteren over rotsen, vooral niet aan de uiterste westrand
van Europa, met die onmetelijke oceaan, maar ik wil mij niet laten
kennen. Misschien zijn er elfen in de buurt die mij beschermen. Mijn
vriendin gelooft in elfen. Ze heeft In
de ban van de ring gelezen.
Haar twee cavia's heten Pepijn en Merijn. Als ze pijptabak voor me
gaat halen, noemt ze het pijpkruid. Mijn vriendin heeft soms zelf
iets van een elf, ze denkt dat ze onsterfelijk is. Nadat ik moeizaam
de rand bereik zien we op de rotspunten onder ons een dode dolfijn.
Hij is helemaal aangevreten door de meeuwen die boos en schreeuwend
om het karkas cirkelen.
De
laatste nacht voor we naar het vliegveld moeten, brengen we door in
de buurt van Cork. Bed and breakfast bij de nonnen, want het is ook
een tehuis voor moeilijk opvoedbare jongens. 's Avonds komen we in de
kroeg een Zweeds stel tegen. We drinken tegen elkaar op. Ons
voornemen om bij de nonnen heftig de liefde te bedrijven loopt
daardoor uit op een in kots gesmoorde ramp. Bij het ontbijt krijgen
we liefdevol een gebakken eitje. De moeilijk opvoedbare jongens aan
de andere kant van de eetzaal maken geweldig kabaal, waardoor we het
pand zo snel mogelijk ontvluchten. Als we Ierland onder ons laten is
de kater nauwelijks gezakt. Elfen bestaan niet, dat is wel duidelijk.
Eenendertig jaar later overlijdt mijn vriendin, die dan allang niet
meer mijn vriendin is in de zin van vriendin.
©Kees
Klok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten