Ik
ben misschien zes, of zeven. Het is koninginnedag, dertig april. Ik
loop met mijn vader over de Vrieseweg, mijn geboortestraat. Op mijn
overhemd zit een oranje strikje. Dat was bij ons vanzelfsprekend op
koninginnedagen in de jaren vijftig. Zoals het ook vanzelfsprekend
was dat je op de vroege ochtend van zo'n dag met je klas naar het
stadhuis moest om vaderlandslievende liederen te zingen. Daarna werd
je losgelaten, kocht je een tennisbal aan een elastiekje en schoot je
daarmee naar de kuiten van de meisjes. Die wendden daarop boosheid
voor.
Mijn
geboortehuis stond aan het 'arme' gedeelte van de Vrieseweg. Op de
hoek met het Vrieseplein had je De Gruyter. Daar kochten we niet,
want De Gruyter deed mijn grootvader oneerlijke concurrentie aan.
Vanaf De Gruyter liep de stoep enigszins hellend af. Wij noemden dat
de hol. Als iemand een zeepkist met wielen had, lieten we ons van de
hol af rijden. Dan kwam je zo'n beetje tot stilstand bij het huis van
tante Christien.
Mijn
geboortehuis is gesloopt, dat van tante Christien is bijna
onherkenbaar verbouwd. Alleen het zwartbetegelde raamkozijn herken
ik. Als ik langs loop en die tegeltjes zie, denk ik even aan mijn
vader, aan koninginnedag en aan dat strikje. Je wist niet beter en
iedereen zat met zo'n bal achter de meisjes aan.
Foto:
Archief auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten