woensdag, februari 10, 2016

De eerste



 

Ze was de eerste vrouw in mijn leven waarmee ik op avontuur ging. Ze leek mij onnoemelijk oud. Zestien was ze, hooguit, ik moet een jaar of drie, vier zijn geweest. Ze heette Mien, een naam die hoort bij een bijna uitgestorven generatie. Onze avonturen vonden plaats op middagen met mooi weer, in het voorjaar of de zomer. Op dinsdagmiddagen, want dan was de winkel gesloten. Op zondagen zag ik haar nooit. Ze kwam, in tegenstelling tot mijn familie, uit bevindelijke kring. Daar werd op de dag des Heeren niet gefietst en onze avonturen waren van de fiets afhankelijk.

Mien was het winkelmeisje van mijn grootvader, die een melkhandel annex kruidenierszaak uitbaatte. Hij deed met de bakfiets 's morgens de melkwijk, Mien stond in de winkel, samen met mijn tante, de jongste, nog ongetrouwde zus van mijn moeder. Als opa zijn ronde had gedaan was het tijd voor het middageten, altijd stipt om half één en geen minuut later. Daarna maakte hij een andere ronde, langs de Dordtse havens, waar hij altijd wel een paar oud-varensgezellen trof met wie hij eindeloos kon praten. Over de goede, oude tijd dat ze de wereld verkenden en avonturen beleefden waarover ik als kind nog niet eens kon dromen.

Mien nam mij mee achter op haar fiets om het Eiland van Dordrecht te verkennen. Ik was te jong om mij veel details te kunnen herinneren, maar ik vond het fascinerend om weg te worden gereden uit de straat waarin mijn kleuterleven zich voltrok en de wijde wereld van ons eiland te ontdekken. Van afstanden had ik nog geen enkel benul en later zou het eiland flink ineenschrompelen, maar nog steeds is het een wereld waar ik, als puntje bij paaltje komt, genoeg aan zou hebben. Een kosmos zoals C. Buddingh' zo treffend beschreef in zijn gedicht Hier, op dit eiland, waarvan ik de eerste strofe citeer:

Hier, op dit eiland,
dat sinds lang geen eiland meer is:
drie bruggen, twee tunnels,
heb ik alles zich af zien spelen
wat zich op aarde maar afspelen kan.

Twee indrukken staan mij nog wel helder voor de geest: de eerste keer dat wij naar de Moerdijkbrug gingen en het eerste bezoek aan het Huis te Merwede. Niet zozeer de imposante verkeersbrug maakte indruk, als wel de brede watervlakte. Het was niet de zee, maar toch wel een zeearm. Nog even, want de deltawerken waren nauwelijks in gang gezet. Er was bovendien een strand. Ik geloof zelfs dat we die middag het water in zijn geweest. Het heeft mij voorgoed het gevoel gegeven dat het Eiland van Dordrecht, hoe klein ook en hoe misbruikt inmiddels door te invloedrijke projectontwikkelaars, een eiland van ruimte is.

Het Huis te Merwede symboliseert de onbegrepen angst die je als kind kan overvallen. Om waaghalzerij te voorkomen zei Mien: 'Wie er in klimt, komt er nooit meer uit.' Vanaf dat ogenblik straalde de ruïne een ondefinieerbare dreiging uit die ik nog lang in zijn nabijheid heb gevoeld. Tot de steenklomp werd overschaduwd door de gevangenis die in de buurt verrees.

Ik leerde al jong zelf fietsen. Ik hoefde niet meer bij Mien achterop, maar kon trots op mijn kinderfietsje mee op stap. Tot ze verkering kreeg en trouwde. Eind jaren vijftig betekende dat huisvrouw worden. Ze verdween echter niet uit mijn leven. Mien en haar man werden goede vrienden van mijn ouders. Op een keer, ik was twaalf, hielden we gezamenlijk vakantie in een bouwvalletje bij Vaassen, in de schaduw van kasteel Cannenburg. Ik hoorde voor het eerst de naam Maarten van Rossem. Niet de Maarten van Rossem bij wie ik later zou afstuderen, maar die van de tabaksreclame die toen nog onbekommerd mocht worden gemaakt. Wij maakten lange fietstochten over de Veluwe. Op zondagen bleven Mien en haar man thuis. In mijn herinnering liet hun Heere het die dagen onbarmhartig regenen. Oneindig spannend vond ik de fietstochtjes, net na zonsondergang, naar de kroondomeinen waar je soms herten of wilde zwijnen zag.

Ik zit op een zomers terrasje bij de Kop van 't Land. Zacht brommend komt de veerboot naar Werkendam naderbij. Als ik overvaar kan ik met enig gemak nog heen en terug fietsen naar Woudrichem, maar ik blijf liever op mijn eiland. Naarmate ik ouder word hecht ik meer aan het nest waaruit ik voortkom. Ik drink mijn koffie en denk aan Mien. Altijd als ik door de polders ten zuiden van Dordt fiets, denk ik op een gegeven ogenblik aan Mien en onze ontdekkingsreisjes. Ik denk ook aan de afschuwelijke ziekte waaraan ze jong is gestorven. Ik geloof niet in haar Heere, maar de natuur is al even wreed en onbarmhartig.


Opgenomen in Dordt Fietst - Samenstelling Rob Nederlof en Ruud Verkerk. Dordrecht 2015.


Geen opmerkingen: