Als ik door Dordrecht loop, komen automatisch de beelden
in mij op van hoe de stad was. Op de Spuiboulevard zie ik de
opslagloodsen van het leger langs de Cornelis de Wittstraat (wij
spraken van Achter 's Lands Werf). In de Boogjes doemt weer een
zwartbevuild stuk muur op, waarvan werd beweerd dat het de
allerlaatste rest van de stadsmuur was. Bij de Riedijkshaven zie ik
weer de enorme gashouder. We hadden onze eigen gasfabriek. Je gooide
een munt in de meter en je had voor zoveel uren gas. De voorloper van
de 'slimme meter.' Die munten kocht je bij de kruidenier of de
drogist. Bij de laatste moest ik ook om petroleum, als mijn moeder
peertjes wilde stoven.
De drogist bij ons in de straat vond van zichzelf dat
hij humor had. Toen ik eens om een dweil werd gestuurd, zei hij:
'Even mijn vrouw halen.' Zijn zoon liet in de eindexamenklas
naaktfoto's van een vriendinnetje rondgaan en ging er later met de
inhoud van de kassa vandoor. Mijn moeder was een kei in peertjes
stoven, maar ik ging niet graag om petroleum.
Inmiddels kom ik al bijna drie decennia regelmatig in Thessaloniki.
Ook daar loopt het verleden met mij mee en soms neemt het mij bij de
hand: de toren van de Pedagogische Faculteit, een favoriet restaurant
op het Navarinoplein, de ruïne
van wat eens taverne Het Goede van Jesaja was, de met kranten
dichtgeplakte en gebarsten ramen van café
Polso. Stella, Sofronis, vader Kostas, kyria Maria, barba Kyriakos,
de schoenlapper en de tractorman. Alsof ze gisteren nog allemaal
springlevend waren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten