zaterdag, maart 12, 2016

'Dordtse' brief aan Stella




Lieve Stella,

Ik heb het weer eens bont gemaakt in het weekeinde. Doelbewust, geheel opzettelijk. Waar ik vaak stevige discipline aan de dag leg, anders zou ik nooit iets fatsoenlijks schrijven, moesten zondag de remmen los. Aan het eind van de middag kwam ik terecht in Merz, waar tegen die tijd meestal een band speelt. Altijd te hard, maar als het goede muziek is, voilà, dan schreeuwen we er gewoon overheen. Ik trof er buurvrouw Elvira en kunstbroeder Josse. Later kwam ook Laura er bij, een vriendin van Elvira en een oud-leerlinge van mij. Beter gezelschap voor een zondagmiddag in onze provinciestad is nauwelijks te bedenken. Terwijl de muziek voortdenderde en wij op goed mediterraan volume converseerden, begon de alcohol rijkelijk te stromen. Ze hebben lekkere wijn bij Merz, ik kan je vooral de rode aanraden. Ik zou zelfs bijna vervallen in dubieuze clichés als kruidig bouquet en fluwelen afdronk.

De stemming zat er al snel in en ik vond dat we die vooral zo moesten houden. Ik heb nog een fors bedrag tegoed van de Griekse belastingdienst, dus het kon eraf. Dat ik dat geld wel nooit zal terugkrijgen, is een gedachte die je op zo'n zorgeloze middag niet toelaat. Als de meisjes even naar buiten gingen om te roken (O, de gruwel van het rookverbod!), spraken Josse en ik over ernstige zaken, zoals zijn aanstaande publicatie in Het liegend konijn, waarmee hij is toegetreden tot de Eredivisie van de Nederlandstalige poëzie. Nu was hij dat toch al, door de nominatie van zijn bundel Ik heb geslacht voor de C. Buddingh'-prijs, maar het kan nooit kwaad dat dat nog eens wordt bevestigd. Ik gun het hem van harte, al zal hij er ook veel afgunst mee oogsten. Haat en nijd horen bij de literaire wereld als vlooien bij een straatkat. Lees daar New Grub Street van George Gissing maar eens op na. Vorig jaar is het verschenen in een Nederlandse vertaling door Mario Molegraaf. Een turf van 560 pagina's, oorspronkelijk uitgegeven in 1891, maar nog zo actueel dat het gisteren had kunnen zijn geschreven.

Om het gesprek enigszins in balans te houden, vertelde ik hem een episode uit mijn wilde jaren. Ik had toen een relatie met Marion. Wij hadden de gewoonte om in vakantietijd na het opstaan vaak nog een tijdje naakt rond te lopen. Die zomer kwam een Amerikaans meisje logeren, dat ik in Schotland, op een van de Hebriden, had ontmoet. Ze paste zich moeiteloos aan onze gewoonte aan, wat op een zonovergoten morgen leidde tot een schaamteloze vrijpartij met zijn drieën. Ik herinner mij dat ik de rest van de dag tot weinig meer kwam en of ik zoiets op mijn licht gevorderde leeftijd nog eens moet herhalen, is de vraag, al blijft het een aardige gedachte. Die uitputting kan echter evengoed het gevolg zijn geweest van het doordrinken op de avond ervoor. Dat geloof ik het liefst. We kwamen tot de conclusie dat de late jaren zeventig en de vroege jaren tachtig heel wat minder preuts en benauwend waren dan het huidige tijdsgewricht, ook al doet het bestaan van instituties als Tinder en Second Love je soms anders geloven. Geruststellend was ook dat AIDS nog moest worden uitgevonden. Soms gingen we met zijn vieren roken. Blauwbekken voor de deur, want Merz heeft wel een rookhol, maar dat is het dan ook letterlijk. Ondanks de kou was dat wel even prettig voor de gehoorzenuwen en de stembanden.

In de loop van de avond kwam ik met Laura en Elvira terecht bij de Grote Griek, waar ze wel een fraaie rookruimte hebben. De meisjes waren verstandig overgeschakeld op water, maar ik moest natuurlijk de pallikari, de stoere jongen, uithangen. Ik ben nog wel keurig achter Elvira aan naar huis gefietst, maar nadat zij door haar eigen voordeur was verdwenen en ik de mijne wilde openen, lag ik ineens op de stoep, onder m'n fiets. Eenvoudig een kwestie van omvallen. Jij zou het niet goedkeuren, dat weet ik wel, maar ik had een geweldige middag en avond, beloond met wat blauwe plekken en schaafwondjes, maar vooral de andere dag met een gedicht onder de toepasselijke titel De val. 's Avonds kwam de Dordtse Dichterskring bij mij thuis bijeen en daar kreeg het unanieme waardering.

De gemeente Dordrecht heeft plannen voor de herinrichting van de Visbrug. Daar wil men een gat in maken, met een trap die naar een aanlegsteiger voert. Ik neem aan dat daar dan rondvaartbootjes moeten aanleggen. Kleintjes, want anders kunnen ze niet onder het stadhuis en het Scheffersplein door. Op zich wel een aardig idee, als het maar niet ten koste gaat van de terrassen van Centre Ville en Olympiada, die wat mij betreft eerder groter dan kleiner zouden moeten worden. De loempiakraam van kunstbroeder Xuan Tran moet in het plan worden verplaatst. Op die plek wordt in een nieuw terras voorzien. Dat moet niet gebeuren. Die kraam, die er al ik weet niet hoe lang staat, is op zich een beeldbepalend monumentje en op een terras dat de hele dag in de schaduw ligt, zit niemand te wachten. Ik voel mij er nogal bij betrokken, omdat, zoals je weet, mijn moeders vader boven Centre Ville is geboren, een jaar na de publicatie van New Grub Street. De brug is deel van onze familiegeschiedenis. Ik vraag mij wel af of het plan in deze tijd, waarin op van alles dat waardevol is hard wordt bezuinigd, verantwoord is. Kees Thies schreef daar ook al over in De Dordtenaar. Als het een erg kostbaar gat wordt (door stadsdichter Peter M. van der Linden inmiddels 'de put van Piet' gedoopt, een verwijzing naar wethouder Piet Sleeking) moeten we er maar niet aan beginnen. Het plan om meer bootjes door Dordt te laten varen is zo gek nog niet, maar dat is veel goedkoper en kinderlijk eenvoudig te realiseren door gebruik te maken van bestaande kaden of steigers. Denk aan de Pottenkade, de steiger bij het stadhuisplein, de Taankade, of al die andere steigers naar de Voorstraatshaven, die bij wijze van spreken gebruiksklaar liggen te wachten.

Ik zit te wachten op een monteur van de KPN, die het internet en de telefoon met de glasvezelkabel komt verbinden. Hij zou er tussen negen en elf zijn, maar, ik was er al bang voor, hij is er nog niet. Het is 12.46u. Ik heb de klantenservice gebeld, die iets zou uitzoeken en mij dan terug zou bellen, maar ik heb nog steeds niets gehoord. Na de lunch ga ik een prettige wandeling maken en dan zie ik wel waar het schip strandt. Misschien wel bij een van de concurrenten. Ik ben toch al niet gelukkig met de hele operatie, want Joost weet wat er allemaal mis kan gaan. Never change a winning team. Zo moet je ook afblijven van een systeem dat goed werkt, maar nee, het moet allemaal sneller, sneller en nog sneller. Big deal! zou jij zeggen.

In gedachten, altijd,

Kees

Dordrecht, 8 maart 2016

Foto: auteur
















Te bestellen bij uitgeverij Liverse of de betere boekhandel.


Geen opmerkingen: