Drie
ventjes, in het tenue van de plaatselijke voetbalclub, hangen op een
bank op het dorpsplein. Twee zijn vetzuchtig, ze knappen bijna uit
hun broekjes. Ze zijn verdiept in een telefoon. De derde, een schriel
manneke, probeert een bal hoog te houden. De anderen zien het niet.
Hij schopt de bal naar de overkant van het plein, tegen de muur van
het gemeentehuis, en gaat zitten. Het is zaterdag, half drie, ze
zullen hun wedstrijd hebben gespeeld.
Op
het internet zag ik hoe de club van mijn eiland, kilometers ver weg,
gisteravond met 1-0 heeft gewonnen. Het is een club waarvan die
ventjes misschien nooit hebben gehoord, zoals de spelers van mijn
eiland vrijwel zeker nooit van de club hier hebben gehoord. Soms denk
ik dat de mens door het internet meer kennis en inzicht heeft
verworven, maar ik weet het niet. De domme medemens braakt nu buiten
de borreltafel zijn onderbuikgevoelens uit op wat de 'sociale media'
is gaan heten. Ik denk aan bepaalde jongens uit mijn schooltijd.
Grote lijven, harde vuisten, lege koppen. Je lachte met hen mee.
Vanwege die vuisten en ook omdat je mee mocht voetballen, maar nooit
als spits.
Het
schriele ventje staat weer op, pakt een tas, haalt zijn bal op en
verdwijnt. De dikkerds zijn niet van de bank te slaan.
Foto: auteur.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten