Mijn
Rotterdamse grootvader had een volkstuin. Geen volkstuin met een
huisje om voor te zitten, met een pilsje, op warme dagen. Nee, een
moestuin. Een lap grond met een schuurtje voor spade, hark en
schoffel. Achter het huis in de Korenbloemstraat had hij ook een
tuin. Met aangeharkte grindpaadjes, waarlangs afrikaantjes groeiden.
Ik dacht dat die iets te maken hadden met het nabije
Afrikaanderplein. In die tuin stond ook een schuurtje. Daarin hing
opa ieder jaar een vetgemest konijn op, voor de kerstdagen. Oma
beweerde dat ze van afrikaantjes hooikoorts kreeg.
Als
kind had ik geen last van hooikoorts, tot mijn jongere zusje het
kreeg. Een jaar later begon het bij mij ook. Steevast van begin mei
tot half juni. Als het te gek werd, haalde ik bij de dokter een
receptje voor oranje pilletjes. Opa verbouwde van alles in zijn
volkstuin, maar vooral sperziebonen. Ik heb na hun overlijden geen
sperzieboon meer aangeraakt, behalve in de gado-gado, maar die komt
uit Ons Indië
en dan is het anders. Ik
kreeg weleens bananen van opa. Waar hij die verbouwde, wist ik niet.
Wij werden als kinderen over veel in het ongewisse gelaten.
Toen
ik op mijn drieëntwintigste met Annemarie ging wonen, werd de
hooikoorts ieder jaar minder. Tegenwoordig heb ik er zelden last van
en dan volstaat een wit pilletje van de drogist. Deze week heb ik
nieuwe planten in de tuin gezet. Van alles, maar geen afrikaantjes.
Die worden als eerste opgevreten door de slakken. Op het
Afrikaanderplein ben ik sinds het overlijden van opa, in 1963, niet
meer geweest. Ik ben niet echt dol op Rotterdam.
Foto: auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten