In oktober 1980 kocht ik in de winkel van meneer Castro, in het Franse Aigues-Vives, met uitzicht op de Pyreneeën, een blauw werkjasje. Jarenlang heb ik het voor de klas gedragen, daarna werd het ingezet voor klussen thuis. Nog steeds heb ik zo'n jasje, zij het iets jonger. Nog steeds draag ik het met klussen, al klus ik weinig, want Clair vindt dat ik beter een klusjesman kan bellen, 'anders moet het binnenkort toch over.' Toen ik het jasje paste, zei meneer Castro: 'Vous-êtes grand, mais monsieur Pierre est encore plus grand.' Dat had nog nooit iemand tegen me gezegd met mijn één meter eenenzeventig. De mannen uit de streek waren bijna allemaal een kop kleiner dan ik, maar wel een halve meter breder.
Meneer Piet, encore plus grand, was de eigenaar van het huis waar we verbleven. Gratis, als we het maar winterklaar maakten. Dat hield in dat we bij vertrek het zwembad, een betonnen bak van drie bij twee meter, lieten leeglopen en de televisie en de sleutels moesten afgeven bij de burgemeester. Aigues-Vives ligt in de streek van de Katharen. Er worden volop wijndruiven verbouwd. In oktober plukt men die en worden de wijnpersen aangezet. Dat geeft een zoete, bedwelmende geur, die ik mij in een droom nog weleens herinner. Het was het laatste reisje met mijn toenmalige vriendin. Een paar maanden later liep ze weg. Ze leeft niet meer, maar als ik over haar droom, ruik ik ook die geur.
Tijdens ons verblijf, niet meer dan een kleine week, want de herfstvakantie duurde maar zeven dagen en het was 2600 kilometer heen en terug, bezochten we Montaillou, het Katharendorp dat ik kende uit mijn studie. Het beroemde boek van Emmanuel le Roy Ladurie, met die pastoor, die zijn roddelzuchtige schoonmoeder de tong liet uitrukken. Dat kon daar gewoon in de twaalfde eeuw. Montaillou was verlaten. De Parijzenaars die er overzomerden waren al naar huis. Het rook er sterk naar kamille, de temperatuur was nog mild, maar de bergpas naar Andorra was al geblokkeerd door sneeuw.
Foto: archief auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten