donderdag, april 25, 2013

De uitslag blijft


Bij het kruispunt Blekersdijk-Singel-Dubbeldamseweg hoor ik een auto met grote snelheid over de Singel aankomen. Het is een erg onoverzichtelijk kruispunt, doordat het in een bocht ligt. Dat is het al sinds mijn geboorte, maar aan stoplichten hebben de Boven Ons Gestelde Autoriteiten nooit gedacht. De auto komt van links, de kant van mijn goede oor. Kwam hij van rechts dan had ik dit misschien niet kunnen schrijven. Hij stuift met een griezelige snelheid voorbij. Een Audi. Een goede vriend, die de kost verdient in de letselschade, heeft mij eens verteld dat bij meer dan de helft van het aantal ernstige ongevallen met auto's bestuurders van Audi's of BMW's zijn betrokken. Die chauffeurs zijn vooral jonge mannen. Ik luister zo scherp mogelijk en steek zo snel als ik kan de Singel over.

Zojuist zag ik een voetbalwedstrijd tussen Borussia Dortmund en Real Madrid. Bij mijn zusje en zwager. In de competitie voor de Europacup. De Duitsers liepen over de Spanjaarden heen. Ze wonnen met 4-1. Gisteren droogde Bayern München FC Barcelona af met 4-0. Er is iets gaande in het voetbal. Het zwaartepunt, voor zover je daarvan kunt spreken, lijkt te verschuiven van zuid naar noord. Als je ziet hoeveel nationaliteiten in die ploegen spelen is dat natuurlijk onzin. De kwaliteit hangt van de financiën af. Het arme zuiden dreigt het af te leggen tegen het rijke noorden. Zoals het economisch sukkelende Spanje het in de Tachtigjarige Oorlog uiteindelijk aflegde tegen de minuscule, maar financieel krachtige Republiek der Verenigde Nederlanden. Het was een aantrekkelijk wedstrijd, ondanks de geldelijke belangen. Toch sta ik liever langs de lijn bij DFC of FC Dordrecht. Misschien omdat het grote geld er geen of een beduidend mindere rol speelt. Ik houd ook niet van massale stadions. De paar duizend mensen die in het FC Dordrecht stadion kunnen zijn mij eigenlijk wel genoeg, al zou een nieuwe of vernieuwde accommodatie wel prettig zijn.

Ik heb meer met jongens in de tweede klasse zaterdagamateurs en de Jupiler League, die dromen hebben van een club als Ajax en daarna de grens over, Bayern München misschien, dan met de overbetaalde vedetten. Ze worden niet of weinig betaald, maar knokken toch voor iedere punt. Ik vond FC Dordrecht-De Graafschap nog spannender dan de pot van gisteravond. Ik droom al een leven lang van de kans om de dichterstroon van Campert of Komrij te bestijgen. Een voetballer is rond zijn dertigste wel uit gedroomd. Als ze het tot vedette brengen gaan ze vaak in Audi's of BMW's rijden, met een sexy jonge vrouw naast zich. Ik vraag me af of de bestuurder van mijn race-Audi een vedette was, of gewoon een foute jongen in de auto van pa. Een man op weg naar de noodapotheek of een aangeschoten type uit het vastgoed dat meent boven de wet te staan. Als je de weg op het verkeerde ogenblik oversteekt leggen ze bloemen of schrijft iemand een brief aan de krant over het falen van de afdeling Verkeer. Er zal niets veranderen. De uitslag blijft 4-1.

©Kees Klok


zondag, april 21, 2013

Voorjaarszon


De fluisterboot waarmee je door de havens kunt varen is één van Dordrechts leukste attracties. Veel leuker dan de Ark van Noach, dat geval van ernstige horizonvervuiling. Dat de fluisterboot De Dordtevaar heet is een vergeeflijke middenstandsmeligheid. Het had erger kunnen zijn. Tijdens de vaart zie je namen als Bakjans voor de kotter van het echtpaar Bakker-Janssen en Hengrid voor de roestige tobbe van het losersduo Henk en Ingrid. Die tobbe is te koop. Aan het mastje is een 06-nummer gespijkerd. Ik zie het als we door de Wijnhaven varen. Het is zonnig, hoewel door de wind nog behoorlijk fris. De terrassen zitten niettemin vol. Als we het Scheffersplein en de Visbrug naderen, kijken de drinkers op je neer. Ik hoop dat niemand op het idee komt met bier of bitterballen te gooien. Je bent in zo'n boot nogal kwetsbaar voor bepaalde vormen van terrashumor. De huidartsenvereniging roept op voorzichtig te zijn in de zon.

Iemand maakt een vergelijking met Venetië. Dat is nog wel iets anders dan Dordrecht, maar het moet gezegd dat het tochtje weer eens toont hoe mooi het stadscentrum is. Vooral de Pottenkade is prachtig in de zon. Ik heb iets met de Pottenkade sinds ik er ooit wandelde met een meisje waarop ik erg verliefd was. Dat was vijfenveertig jaar geleden. Zij dacht aan iemand anders. Aan een puistige wielrenner. Als ik buitensteeds bezoek heb, doe ik graag een rondje met De Dordtevaar, maar het moet wel droog zijn, want een overkapping heeft hij niet. Dan zou hij niet meer onder het Scheffersplein door kunnen en zeker niet onder de Roobrug. De wijze waarop de schipper manoeuvreert dwingt ontzag af voor zijn stuurmanskunst.

Na de behouden vaart eten we poffertjes bij Visser. Dat is iets dat je buitensteeds bezoek eigenlijk niet mag onthouden. Daarna nemen wij afscheid en spoed ik mij naar DFC-Rijswijkse Boys. Ik kan net de tweede helft halen. Ik denk aan de huidartsenvereniging en maak een klein ommetje langs huis om mijn hoofd in zonnebrandolie te dompelen. Als ik aan de lijn verschijn, fluit de scheidsrechter net voor de aftrap. Ik heb mijn laatste wedstrijd in 1977 gefloten, op het schoolvoetbaltournooi in Hendrik-Ido-Ambacht, en ik ben niet helemaal onpartijdig, maar ik zie dat deze concertmeester weinig van de partituur snapt. Het spel van Rijswijkse Boys roept gedachten op aan de Tiroler Holzhackerbuben. Na het missen van een paar mooie kansen en het door de dubieuze arbitrage mislopen van een hele serie vrije schoppen, komt DFC met 1-0 voor. Twee minuten voor tijd geeft de pandjesjas een penalty tegen. Ik heb niet goed gezien of dat terecht is. In de tweede klasse zaterdagamateurs denk je niet direct aan een bel-Chinees, maar een juiste beslissing zou uitzondering op de regel zijn. Iemand zegt: 'Ze denken te veel, dat voetbalt niet lekker.' Een ander: 'Ze kijken niet!' Een derde meent dat het de gebruikelijke DFC-pech is. Het eindigt in 1-1. Ik voel mijn kop gloeien. Een paar uur voorjaarszon is soms net iets te veel van het goede.

©Kees Klok


vrijdag, april 19, 2013

Balancerend op de rand van Europa

Vandaag verscheen mijn boek over de moderne geschiedenis en de actualiteit van Griekenland. Het boek is te bestellen bij uitgeverij Liverse Bestelformulier Liverse ISBN 9789076982984, euro 15,=





dinsdag, april 16, 2013

Toeval


Soms denk ik: 'niets is toeval,' al is het niet mijn gewoonte om mij erg druk te maken over de vraag of het toeval bestaat. Ik maak mij tenslotte ook nooit druk over de kwestie van de kip en het ei. Wel is het toevallig dat net nu ik mij weer eens aan het verdiepen ben in de geschiedenis van Wales, ik een tentamen van VWO-6 onder ogen krijg dat begint met de vraag: 'Who were the original inhabitants of Britain and where is their language still spoken?' Ik zit in lokaal 142 van het Stedelijk Dalton aan de Overkampweg. Een groep leerlingen maakt een toets Engels. Als ik niet in Griekenland ben en men zit in nood, kunnen ze me bellen. Vijf minuten fietsen en ik ben er. Even terug op het oude honk, alsof ik nooit weg ben geweest.

Wat voor antwoorden zullen er op die vraag komen? Het moet natuurlijk zijn de Britten en hun taal wordt nog gesproken in het noordwesten van Wales en in het noordwesten van Schotland, maar eigenlijk is dat te simpel. De Britten bestonden uit een bonte verzameling stammen, elk met hun eigen koninkje en dialect, als we het zo mogen noemen. Het Welsh vormde zich daaruit in de vroege middeleeuwen als taal van de Keltische stammen aldaar, die langzamerhand versmolten tot de Cymru, de Welshe natie. Vooral door de unificerende invloed van het christendom. Hoe dat zit in Schotland weet ik niet, wel dat er duidelijke verschillen zijn tussen het Welsh en het Gàidhlig. Zaken die de zwoegende jongelui vandaag niet hoeven te behandelen.

Na deze vraag wachten er nog vijfendertig. Allemaal over Engelse literatuurgeschiedenis. De leerlingen zullen blij zijn als het achter de rug is, maar mij stemt het tentamen vrolijk. Het is in de eerste plaats een aanwijzing dat er weer degelijk aandacht wordt besteed aan literatuur. Jarenlang heeft de politiek zijn best gedaan om het literatuuronderwijs af te breken, evenals het geschiedenisonderwijs. Dat is kennelijk mislukt en dat is een reden tot vreugde. Ten tweede voeren de vragen mij terug naar de lessen Engelse literatuur in mijn eigen middelbare schooltijd. Naar het schooljaar 1968-69 toen dr. Rudolf Dekker (niet te verwarren met de gelijknamige historicus) ons Engels gaf. Hij sprak prachtig Engels en vooral zijn lessen literatuurgeschiedenis waren een genot. Zo inspirerend dat ik nu, na vierenveertig jaar, de tentamenvragen op een enkele na moeiteloos kan beantwoorden. Goed, ik heb ondertussen ook nog wel iets gelezen, maar toch.

Of ze het klaarspelen om alles in anderhalf uur te beantwoorden, weet ik niet. We zullen zien. Er zitten verschillende vragen tussen waarover je een heel essay zou kunnen schrijven. Bijvoorbeeld: 'Give an explanation for the rise of the novel in the 18th century?' Ik denk uiteraard als historicus. Iemand die graag wil verklaren. Bovendien ben ik weleens een beetje babbelziek. Ik zou misschien wel een hele dag over al die vragen willen doen en vele pagina's antwoord inleveren. De eerste leerlinge is klaar en levert haar werk in. 'Haastige spoed, enzovoorts,' denk ik met mijn onderwijservaring, maar de laatste vraag, over Charles Dickens, heeft ze uitstekend beantwoord, dus wie weet valt het reuze mee.

©Kees Klok


zondag, april 14, 2013

Brieven aan de krant


Er zijn twee websites die van mij toestemming hebben gekregen om artikelen van het Weblog Kees Klok geheel of gedeeltelijk over te nemen. Dat zijn iDordt en Dordrecht.net. Soms gebeurt dat, logischerwijze als ik iets over Dordt schrijf. Deze week zag ik ook een ruim citaat uit mijn weblog in een krant, in De Stem van Dordt. Dat is auteursrechtelijk gezien niet helemaal in orde. Nu is De Stem van Dordt geen onsympathieke krant. Ze heeft een paar keer heel aardig over mijn boeken gepubliceerd, ze staat achter FC Dordrecht en ik begrijp ook wel dat de redactie, door de wekelijkse drukte en het altijd maar weer moeten halen van de deadline, vergeten heeft even een mailtje te sturen. Ik zal dus niet direct boos gaan schreeuwen. Ik ben sowieso nogal kalm van mezelf. Vroeger was dat wel anders. In de tijd dat ik nog jong en onbezonnen was, zou de boze brief al zijn gepost.

Brieven aan de krant. Ik stuur ze zelden meer. Ik herinner mij dat De Dordtenaar begin jaren zeventig een brief van mij plaatste waarin ik de vloer aanveegde met het povere culturele klimaat in de stad. Een brief met zo'n eng, verongelijkt ondertoontje. Ik herinner mij een brief in het Amsterdamse blad Aloha, ongeveer tezelfdertijd, van min of meer gelijke strekking. Met datzelfde ondertoontje dat ik inmiddels ben gaan haten. Werd een mens maar direct van ontoerekeningsvatbare puber volwassen en bedachtzaam, maar nee, in je vroege twintiger jaren zit je, althans als man, nog in een tussenfase die soms leidt tot een soort van regressief gedrag. Dan schrijf je ineens een puberbrief aan een krant. Of je wordt ineens stoer en gaat als een wezenloze scheuren in een auto. Daarom vallen er zoveel verkeersslachtoffers in de categorie mannen tussen de achttien en vijfentwintig.

Natuurlijk ben ik een beetje afgunstig op de twintigers. De meisjes op het absolute toppunt van hun bekoorlijkheid, de jongens op het hoogtepunt van hun potentie. Al brengen ze er in bed nog vaak minder van terecht dan oudere mannen, door hun onbeheersbare geilheid, egocentrisme en gebrek aan fantasie. Onlangs stortte een nog piepjonge oud-collega haar hart bij mij uit. Haar vriend had haar in de steek gelaten. Haar nu al in het leven teleurgestelde ogen dwaalden over mijn kale kop en grijze baard. Ik dacht: misschien wordt het weer eens tijd voor een brief aan de krant.

©Kees Klok


maandag, april 08, 2013

Remco Campert


Het is niet mijn gewoonte om na een maaltijd bij de Italiaan direct naar huis te gaan. Meestal ga ik nog even naar de kroeg om de pizza af te blussen met een paar cognacjes. Daar heb ik vanavond een uitzondering op gemaakt. Om de speciale uitzending van Opium met Remco Campert te zien. Campert is mijn inspirator van het eerste uur. Na het lezen van Dit gebeurde overal wist ik dat ik dichter zou worden. Ik werd geen Campert-epigoon, maar wel klonk bij het schrijven de stem van Campert jarenlang op de achtergrond. Evenals die van Buddingh' en Eijkelboom, maar van deze drie vooral Campert. In 1969 ontmoette ik hem voor het eerst tijdens Poëzie in het Minitheater, een dichtmarathon op bescheiden Dordtse schaal, die ik presenteerde. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om een eigen gedicht voor te lezen. Toen ik het veel later eens teruglas, schaamde ik mij dood, maar Campert beantwoordde mijn puberaal gestamel met een milde glimlach.

Op 7 september 2008 was Campert een van de gasten bij Drechtsteden Gedicht, op het Hof. Hij trad op met ondermeer Levi Weemoedt, Jules Deelder en Tjitske Jansen. Het podium was buiten, enerzijds prettig omdat er gewoon kon worden gerookt, anderzijds vervelend, want het was een gure, winderige dag. Ik had een boek meegenomen voor Tjitske, met wie ik zat te praten in de foyer, bij Gods gratie geopend voor de dichters. Campert, Deelder en zijn manager kwamen er bij zitten. We spraken over Buddingh', over Tjitskes leven in Schotland en over Poëzie in het Minitheater, waarvan Campert zich weinig herinnerde. Mijn optreden van toen liet ik maar onbesproken. Deelder vertelde dat hij vroeger nogal eens in Sprankje Groen kwam, roemrucht etablissement in de zestiger jaren. Het bleek dat we een aantal gezamenlijke kennissen hadden, waarvan er niet één meer in leven is. Ineens begon hij, Deelder, met een natuurgetrouwe imitatie van de kleurrijke Dordtenaar Jan Vrolijk, die zo hilarisch was dat Campert de tranen over de wangen liepen. Zelfs Levi Weemoedt, die net van zijn optreden kwam, schoot in een gulle lach.

Die gebeurtenis komt mij weer voor ogen als ik Campert zie in Opium. Ik hoor hoe Alma Mathijsen, lekker ontspannen met een sigaret, bewonderend over hem spreekt. Ik voel daarin weer mijn enthousiasme uit de jaren '60, toen ik Camperts poëzie voor het eerst las. Een enthousiasme dat mij nooit heeft losgelaten. Het is geweldig om hem – grand old man van de Nederlandse dichtkunst – weer te horen spreken en nu en dan die milde glimlach te herkennen van toen, op dat podium van het Minitheater in de catacomben van het Dordtse stadskantoor.

©Kees Klok


woensdag, april 03, 2013

Water in wijn


Hoewel zonnig is het een koude tweede paasdag. Iedereen klaagt over de aanhoudende kou, maar als pasen heel vroeg valt, zoals nu, is het meestal koud. Een jaar of zestien geleden brachten Stella en ik een vroege pasen door bij familie in Drenthe. Er waren eieren verstopt in de tuin, waar de kinderen onvervaard gingen zoeken. Onvervaard in pyama bij een temperatuur van rond de twee graden. Mijn theologische kennis gaat niet zo diep dat ik zou weten waarom de paasdatum op zo'n malle manier wordt berekend, maar als ik paus was, schafte ik de vroege pasen in ieder geval af. Er is vast in de bijbel wel een of andere uitspraak te vinden op grond waarvan dat kan. Misschien kan ik, als men toch aan het speuren is, en passant worden ingelicht over de wijze waarop men water in wijn kan veranderen. Kennis die altijd handig is, maar zeker in tijden van crisis, als de tering naar de nering moet worden gezet. Men zegt dat het crisis is. Het wordt ons met groot fanatisme door de media aangepraat. Ik kom regelmatig in Griekenland. Daar heerst crisis. Bij ons is het meer trek hebben, maar roepen dat je vergaat van de honger.

Met kerst en pasen is mijn stamcafé gesloten. Ik ben het daar niet mee eens, maar ik ben de kastelein niet. Ik draag wel bij aan zijn welzijn, ik ben eigenlijk een soort aandeelhouder, maar dan zonder stemrecht. In mijn stamkroeg is in vele jaren niets veranderd, op de komst van een nieuw koffiezetapparaat na. Dat alles zoveel als mogelijk blijft zoals het was, maakt het etablissement extra aantrekkelijk. Ik weet al meer dan veertig jaar waar ik aan toe ben. Ook aan die slechte gewoonte om met kerst en pasen dicht te zijn. Of aan de ontstelde blik van de kastelein als iemand een bittergarnituur bestelt of een bakje noten. In mijn stamkroeg eet je poffers, een broodje bal of desnoods een tosti. Wij hebben daar al meer dan veertig jaar vrede mee. Weten waar je aan toe bent is een groot goed en dat weet ik niet in de zaak waar ik nu min of meer op goed geluk ben gaan zitten. Een mooi uitzicht op de rivier, dat wel, maar schreeuwend meubilair en een ober die al ongeduldig aan mijn tafel stond voor ik goed en wel zat. Zo'n zaak die om het jaar van eigenaar en inrichting verandert. Pure hopeloosheid op een prachtige plek.

Ondanks de pooltemperatuur zijn er toch paastoeristen in de stad. Je ziet ze wat verloren rondlopen door het vrijwel uitgestorven centrum, wantrouwig nagestaard door de enkele Dordtenaar op straat. Als ze een gidsje hebben van de VVV, waarin de poffers van mijn stamkroeg terecht worden aangeprezen, komen ze voor een gesloten deur en niet alleen daar. Dordrecht laat zich voorstaan op haar status als evenementenstad, maar kerst en pasen worden niet gezien als evenement. Dan heerst de strenge ongastvrijheid van de Dordtse Synode. Dan wordt er geen water in wijn veranderd.

©Kees Klok