Soms denk
ik: 'niets is toeval,' al is het niet mijn gewoonte om mij erg druk
te maken over de vraag of het toeval bestaat. Ik maak mij tenslotte
ook nooit druk over de kwestie van de kip en het ei. Wel is het
toevallig dat net nu ik mij weer eens aan het verdiepen ben in de
geschiedenis van Wales, ik een tentamen van VWO-6 onder ogen krijg
dat begint met de vraag: 'Who were the original inhabitants of
Britain and where is their language still spoken?' Ik zit in lokaal
142 van het Stedelijk Dalton aan de Overkampweg. Een groep leerlingen
maakt een toets Engels. Als ik niet in Griekenland ben en men zit in
nood, kunnen ze me bellen. Vijf minuten fietsen en ik ben er. Even
terug op het oude honk, alsof ik nooit weg ben geweest.
Wat voor
antwoorden zullen er op die vraag komen? Het moet natuurlijk zijn de
Britten en hun taal wordt nog gesproken in het noordwesten van Wales
en in het noordwesten van Schotland, maar eigenlijk is dat te simpel.
De Britten bestonden uit een bonte verzameling stammen, elk met hun
eigen koninkje en dialect, als we het zo mogen noemen. Het Welsh
vormde zich daaruit in de vroege middeleeuwen als taal van de
Keltische stammen aldaar, die langzamerhand versmolten tot de Cymru,
de Welshe natie. Vooral door de unificerende invloed van het
christendom. Hoe dat zit in Schotland weet ik niet, wel dat er
duidelijke verschillen zijn tussen het Welsh en het GĂ idhlig.
Zaken die de zwoegende jongelui vandaag niet hoeven te behandelen.
Na
deze vraag wachten er nog vijfendertig. Allemaal over Engelse
literatuurgeschiedenis. De leerlingen zullen blij zijn als het achter
de rug is, maar mij stemt het tentamen vrolijk. Het is in de eerste
plaats een aanwijzing dat er weer degelijk aandacht wordt besteed aan
literatuur. Jarenlang heeft de politiek zijn best gedaan om het
literatuuronderwijs af te breken, evenals het geschiedenisonderwijs.
Dat is kennelijk mislukt en dat is een reden tot vreugde. Ten tweede
voeren de vragen mij terug naar de lessen Engelse literatuur in mijn
eigen middelbare schooltijd. Naar het schooljaar 1968-69 toen dr.
Rudolf Dekker (niet te verwarren met de gelijknamige historicus) ons
Engels gaf. Hij sprak prachtig Engels en vooral zijn lessen
literatuurgeschiedenis waren een genot. Zo inspirerend dat ik nu, na
vierenveertig jaar, de tentamenvragen op een enkele na moeiteloos kan
beantwoorden. Goed, ik heb ondertussen ook nog wel iets gelezen, maar
toch.
Of
ze het klaarspelen om alles in anderhalf uur te beantwoorden, weet ik
niet. We zullen zien. Er zitten verschillende vragen tussen waarover
je een heel essay zou kunnen schrijven. Bijvoorbeeld: 'Give an
explanation for the rise of the novel in the 18th century?' Ik denk
uiteraard als historicus. Iemand die graag wil verklaren. Bovendien
ben ik weleens een beetje babbelziek. Ik zou misschien wel een hele
dag over al die vragen willen doen en vele pagina's antwoord
inleveren. De eerste leerlinge is klaar en levert haar werk in.
'Haastige spoed, enzovoorts,' denk ik met mijn onderwijservaring,
maar de laatste vraag, over Charles Dickens, heeft ze uitstekend
beantwoord, dus wie weet valt het reuze mee.
©Kees
Klok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten