Op een dag als vandaag, wanneer de temperatuur de veertig graden haalt, is het klagen niet van de lucht. Overal ter wereld wordt continue over het weer geklaagd, ook al leeft men in een veel gezegender klimaat dan het kledderige Nederlandse. De Grieken vormen hierop geen uitzondering. Zodra zich maar even wat bovenmatige warmte aankondigt begint het op de buis en bij de tientallen radiostations te gonzen, want in komkommertijd is men maar wat blij met een onderwerp waarover altijd wat te zaniken is. De mensen trekken zich massaal terug in huis om te kleumen bij de alom snorrende, ratelende en druipende airco's en een bezoek aan de supermarkt wordt een levensbedreigende zaak. In een land waar men zich tot aan het hysterische toe druk maakt over de Mexicaanse griep zien ze er geen been in om in de supermarkten de luchtkoeling op een graad of zeventien te zetten, zodat je bij iedere boodschap wordt geconfronteerd met een ongehoord temperatuurverschil en de gerede kans op een ernstige longontsteking. In diezelfde supermarkt staat de verwarming 's winters op vijfentwintig graden, of het buiten nu vriest of, wat ook voorkomt, het gewoon een graadje of twintig is. Behalve over het weer wordt er volop geklaagd over de energieprijzen. Heel menselijk allemaal. Ik doe mijn boodschappen het liefst op de buurtmarkt, de laïki agorá, 's morgens rond een uur of negen, waar de prijzen nog niet de helft zijn van die in de supermarkt en waar de kans op een longontsteking nihil is.
Soms komt er een deskundige op de buis die omstandig uitlegt dat het allemaal de schuld van de opwarming van de aarde is. Je moet wát roepen, maar uit mijn dagboekaantekeningen blijkt dat het in 1987, toen ik Stella ontmoette, op sommige zomerse dagen ook al zo warm was. Alleen leed men toen minder onder de terreur van de airco. De zomer heeft voor een nieuwe gekte gezorgd: de windmachine. Sinds een jaar of twee, drie staan er op veel terrassen enorme ventilatoren, die ter plekke een storm van minstens windkracht negen veroorzaken. Geen normaal mens die daar in wil zitten, dunkt me, maar de Grieken zijn er dol op en kijken mij aan of ik van een andere planeet kom als ik vraag of het wat minder kan, of een plaats zoek aan de rand van het terras om de storm te ontlopen. Het komt misschien omdat Griekenland een land van hard is. De windmachine dient zo hard mogelijk aan te staan, muziek is alleen mooi als ze keihard uit de boxen komt en in een auto moet je als echte vent natuurlijk zo hard mogelijk rijden. Dat een storm bij je wijntje hinderlijk is, soit. Dat je van keiharde muziek half doof wordt, ach, ze praten hier doorgaans zo luid dat ze elkaar toch wel verstaan en hard rijden: er wordt op de buis regelmatig geroepen dat Griekenland percentueel het hoogst aantal verkeersdoden van Europa heeft, maar dat is iets voor het nieuws, niet om je in het verkeer van alledag erg druk om te maken. Stel je voor dat ze je aanzien voor een lulletje.
Ondertussen geniet ik van de prachtige, zwoele zomeravonden, de sterrenhemel en de milde ochtenden. Ja, zo tegen een uur of twee 's middags wordt het wat warmpjes. Dan doe ik de ramen en deuren dicht, zet mijn ventilatortje aan, eet mijn middagmaal en ga een poosje siësta houden. Een gewoonte die men node in het jachtige Holland ook zou moeten invoeren, maar daar hebben de kindertjes niet geleerd om tussen drie en vijf hun snater te houden en zwoegt de werkman met klopboor, hamer en schuurmachine lustig door, ondertussen hevig mopperend op de regen en de kou. Het weer, een ideale uitlaatklep, anders zouden de hysterie en agressie nog groter zijn. Ik juich het daarom allemaal toe, veertig boven nul of veertig onder, het hindert niet, zolang er maar wat te klagen valt.