donderdag, februari 14, 2013

Winterreis


Het is koud in de trein waarin ik van Haarlem naar Dordrecht rijd. Het lijkt alsof de luchtkoeling aan staat in plaats van de verwarming. Buiten vriest het een paar graden, maar de oosterstorm maakt er een pooltemperatuur van. Als de trein een tijd stilstaat tussen de weilanden begint ineens een stem onverstaanbaar te kraken uit een defecte luidspreker. Ik krijg een deprimerend gevoel van armoede en desolaatheid. Het helpt niet dat ik de enige reiziger in de eerste klas ben. De trein gaat weer rijden. Niet eens zoveel te laat komen we aan in Dordrecht, het eindpunt. Over het eindpunt heerst ook de ijzige oostenwind. Ik denk even aan een taxi, maar ga toch lopen. Het is maar vijfhonderd meter. Ik kom net uit de middeleeuwen. Toen kon je van acht euro, zestien gulden zestig, ik weet niet hoe lang leven. De winters moeten bitterkoud zijn geweest. Centrale verwarming was er niet. Niet meer. De Romeinen kenden het principe en pasten het ook toe. Ergens tijdens de volksverhuizingen ging die kennis tijdelijk verloren.

Ik ontmoette in Haarlem een bevriend schrijfster. Het was te guur voor een wandeling. Bij Brinkman op de Grote Markt dronken we koffie en een aperitief. Schuin tegenover Brinkman is een hotel. Een naam is nergens te zien, maar lang geleden heette het De Vergulde Adelaar. Ik heb er eens gelogeerd. Armoedige kamers en een armoedige clientèle. Meer een kip dan een adelaar. Misschien is het nu wel een alleraangenaamst logies. Ik weet dat niet. Ik moest terug naar Dordrecht.

Rillend in mijn kashmirwollen winterjas in de armoede van die trein dacht ik aan De Vergulde Kip. Reizen in het hart van de winter moet je zoveel mogelijk vermijden. Toch was ik in het weekeinde op pad. Zaterdag las ik voor uit mijn boek Op koers bij een Dickensdiner in de buurt van Emmen. Ik overnachtte op een landgoed. De volgende ochtend lag er sneeuw, maar toch reden de treinen op tijd. Dat vertelde ik de bevriende schrijfster terwijl wij aten in Het Goede Uur. Je waant je daar in een vijftiende eeuwse taveerne. Ik weet niet of ze in die eeuw kaasfondue kenden. Wij aten een kaasfondue die naar mij is genoemd. Op haar voorstel. 'Kees-fondue,' dacht ik, 'dat zal wel iets zouteloos zijn uit de keuken van de groenvoerlobby,' maar het smaakte voortreffelijk. Daarna namen we calvados en thee. Ik calvados. Vervolgens moest ik naar het station. De sneeuw was weggedooid, maar de plassen op straat begonnen alweer te bevriezen. Op het station namen wij rillend afscheid. Wij kennen elkaar al heel lang. Later bedacht ik dat haar ogen nog steeds hartverwarmend mooi zijn. Daar schiet je niet veel mee op in zo'n koude trein, maar hartverwarmende gedachten moet je altijd de ruimte geven.

©Kees Klok



Geen opmerkingen: