vrijdag, februari 21, 2014

Over zes maanden weer





Simon Carmiggelt kijkt mij aan vanaf zijn plek aan de muur, links van de doorgang naar het achterste deel van het café. Het is nog stil in De Posthoorn. Het Lange Voorhout ligt er druilerig bij. Geen weer om op het terras te zitten om de antennes op de Amerikaanse ambassade, aan de overzijde, te tellen. Ik herken Carmiggelts blik van zijn televisieoptredens. Een kronkel voor het slapen gaan. Zojuist kwam ik twee ravissante studentes tegen, waarvan een mij onverwacht een glimlach schonk. Nu probeer ik ook zo te kijken: een beetje weemoedig, berustend, maar niet echt ongelukkig. Die studentes weten vermoedelijk al niet meer wie Carmiggelt was, evenmin als de jonge advocaat die net iets te luid tegen een jongedame zit te praten. Toch lijkt er weer wat belangstelling te komen voor de grote kleinschrijver, gezien de recente verschijning van Carmiggelt Gedundrukt bij uitgeverij Van Oorschot.

Ik ben vanmorgen onverwacht naar Den Haag gespoord. De aanleiding was een fax van een ambtenaar in Athene. Hij wilde weten of ik nog in leven was en eiste een verklaring ter zake. Een verklaring van het Griekse consulaat. Ik zag alweer een rij bureaucratische hindernissen opdoemen, eindeloze wachttijden in grauwe, rokerige kantoren, drommen luid pratende en gesticulerende mensen die zich voor loketten verdrongen. Ik moest maar direct door de zure appel heen en aan de hordeloop beginnen. Ik graaide alles bijeen wat ik in mijn haast aan Griekse papieren kon vinden en snelde naar het station, waar ik eerst nog even wat geld uit de muur trok, want het zou wel weer betalen worden. Het consulaat is niet meer gevestigd in het nabije Rotterdam, vlakbij de aanlegsteiger van de waterbus, maar in Den Haag, bij de koning om de hoek. Ik vergat mijn OV-kaart op te schalen naar eersteklas, waardoor ik terechtkwam in een overvolle stiltecoupé vol kwekkende en telefonerende mensen. De dag begon goed.

Langzamerhand wordt het drukker. Koffielustige dames, enkele middelbare heren uit de kunstwereld, vermoed ik, een losse klaploper met geld en een krant. Een prettig publiek dat je zomaar 's morgens bij Visser aan de koffie zou kunnen treffen. Ik lees de verklaring dat ik nog leef. Ik sta zwart op wit. Ik BEN. Onomstotelijk. Het papier werd mij ter hand gesteld door een vriendelijk jongedame, die, na een blik op de in ambtelijke wartaal geschreven fax, onmiddellijk begreep waaraan ik behoefte had. Of ik maar even wilde gaan zitten. Ze verdween met mijn legitimatie en de map met Griekse papieren achter een deur. Niet veel later was ze terug met mijn levensteken, gestempeld en goed bevonden. En met de eerste glimlach van de ochtend. Er waren ook nog eens nul kosten aan verbonden. Gelukkig moet ik over zes maanden weer van Athene.

©Kees Klok



Geen opmerkingen: