Simon
Carmiggelt kijkt mij aan vanaf zijn plek aan de muur, links van de
doorgang naar het achterste deel van het café.
Het is nog stil in De Posthoorn. Het Lange Voorhout ligt er druilerig
bij. Geen weer om op het terras te zitten om de antennes op de
Amerikaanse ambassade, aan de overzijde, te tellen. Ik herken
Carmiggelts blik van zijn televisieoptredens. Een kronkel voor het
slapen gaan. Zojuist kwam ik twee ravissante studentes tegen, waarvan
een mij onverwacht een glimlach schonk. Nu probeer ik ook zo te
kijken: een beetje weemoedig, berustend, maar niet echt ongelukkig.
Die studentes weten vermoedelijk al niet meer wie Carmiggelt was,
evenmin als de jonge advocaat die net iets te luid tegen een
jongedame zit te praten. Toch lijkt er weer wat belangstelling te
komen voor de grote kleinschrijver, gezien de recente verschijning
van Carmiggelt
Gedundrukt bij
uitgeverij Van Oorschot.
Ik
ben vanmorgen onverwacht naar Den Haag gespoord. De aanleiding was
een fax van een ambtenaar in Athene. Hij wilde weten of ik nog in
leven was en eiste een verklaring ter zake. Een verklaring van het
Griekse consulaat. Ik zag alweer een rij bureaucratische hindernissen
opdoemen, eindeloze wachttijden in grauwe, rokerige kantoren, drommen
luid pratende en gesticulerende mensen die zich voor loketten
verdrongen. Ik moest maar direct door de zure appel heen en aan de
hordeloop beginnen. Ik graaide alles bijeen wat ik in mijn haast aan
Griekse papieren kon vinden en snelde naar het station, waar ik eerst
nog even wat geld uit de muur trok, want het zou wel weer betalen
worden. Het consulaat is niet meer gevestigd in het nabije Rotterdam,
vlakbij de aanlegsteiger van de waterbus, maar in Den Haag, bij de
koning om de hoek. Ik vergat mijn OV-kaart op te schalen naar
eersteklas, waardoor ik terechtkwam in een overvolle stiltecoupé
vol kwekkende en telefonerende mensen. De dag begon goed.
Langzamerhand
wordt het drukker. Koffielustige dames, enkele middelbare heren uit
de kunstwereld, vermoed ik, een losse klaploper met geld en een
krant. Een prettig publiek dat je zomaar 's morgens bij Visser aan de
koffie zou kunnen treffen. Ik lees de verklaring dat ik nog leef. Ik
sta zwart op wit. Ik BEN. Onomstotelijk. Het papier werd mij ter hand
gesteld door een vriendelijk jongedame, die, na een blik op de
in ambtelijke wartaal geschreven fax, onmiddellijk begreep waaraan ik
behoefte had. Of ik maar even wilde gaan zitten. Ze verdween met mijn
legitimatie en de map met Griekse papieren achter een deur. Niet veel
later was ze terug met mijn levensteken, gestempeld en goed bevonden.
En met de eerste glimlach van de ochtend. Er waren ook nog eens nul
kosten aan verbonden. Gelukkig moet ik over zes maanden weer van
Athene.
©Kees
Klok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten