woensdag, februari 05, 2014

Plakhaarkop





Voorjaar 1966, denk ik. Mijn grootvader met vijf van zijn kleinkinderen. In verpleegtehuis Crabbehof, waar hij belandde na een beroerte, met stip doodsoorzaak nummer één in de familie van moederskant. Hij kreeg die beroerte kort nadat hij mijn grootmoeder jarenlang met grote toewijding thuis had verpleegd, met 's morgens de helpende hand van een wijkzuster. Thuis overlijden zoals mijn oma, was voor hem niet weggelegd. Hij stierf enkele maanden nadat de foto werd gemaakt, toen de winter naderde. Ik sta links achteraan, met die plakhaarkop. Jules Deelder avant-la-lettre. Ik herinner mij niet dat het mode was, maar er mocht geen haartje overeind staan. Dan dacht ik dat ik voor gek liep. Een jaar later liet ik mijn haar groeien, werd door de leraar Duits uitgescholden voor 'vieze Beatle' en incasseerde vijfentwintig gulden van mijn moeder om het weer te laten knippen. Toen ik het vervolgens opnieuw liet groeien, anticiperend op gemakkelijke verdiensten, trapte mijn moeder daar niet in, maar berustte zuchtend. Enige tijd later had de leraar Duits het langste haar van de school. Het hielp niet. Hij bleef 'korte, droge tikken' uitdelen en met zijn sleutelbos naast je oor rammelen als je een repetitie zat te maken.

Ongetwijfeld deed het personeel van Crabbehof zijn best, maar toch werd er onvoldoende zorg aan de zorg besteed. Mijn grootvader moest een kamer delen met een andere patiënt. Een vriendelijke man, maar met nog maar weinig zicht op de wereld en bovendien stokdoof. Opa was nog uitermate scherp van geest, maar door de beroerte deels verlamd en van zijn stemgeluid beroofd. Hij kon alleen nog maar fluisteren. Ik hoop dat er tegenwoordig met zoiets rekening wordt gehouden, ik hoop sowieso dat kamers delen er niet meer bij is en ik hoop vooral dat, als mij zoiets overkomt, een van mijn naasten snel de pil van Drion in mijn strot stampt. Een verpleegtehuis is mijn grote schrikbeeld. Doodgaan is wellicht niet te vermijden, maar lijden hopelijk wel. Meer dan wassen was er ook niet bij. Ik ging dagelijks bij opa langs om hem te scheren, anders had hij er continue bijgelegen als Karl Marx zelve. Tijdens dat scheren fluisterde hij mij zijn zeemansverhalen toe. Omdat ik die al vele malen had gehoord, kon ik net doen alsof ik hem perfect begreep.

Mijn grootvader heette Cornelis, dus Kees met een K, evenals ik en het neefje links vooraan. Dat was 'kleine Kees' voor de familie, ik was 'grote Kees' en opa 'oude Kees,' maar je had het hart niet om dat tegen hem te zeggen. Kleine Kees steekt al vele jaren anderhalve kop boven mij uit, maar de benamingen zijn gebleven. Waarom zou je goeie gewoontes veranderen?

©Kees Klok

Foto: archief auteur



Geen opmerkingen: