Voorjaar
1966, denk ik. Mijn grootvader met vijf van zijn kleinkinderen. In
verpleegtehuis Crabbehof, waar hij belandde na een beroerte, met stip
doodsoorzaak nummer één
in de familie van moederskant. Hij kreeg die beroerte kort nadat hij
mijn grootmoeder jarenlang met grote toewijding thuis had verpleegd,
met 's morgens de helpende hand van een wijkzuster. Thuis overlijden
zoals mijn oma, was voor hem niet weggelegd. Hij stierf enkele
maanden nadat de foto werd gemaakt, toen de winter naderde. Ik sta
links achteraan, met die plakhaarkop. Jules Deelder avant-la-lettre.
Ik herinner mij niet dat het mode was, maar er mocht geen haartje
overeind staan. Dan dacht ik dat ik voor gek liep. Een jaar later
liet ik mijn haar groeien, werd door de leraar Duits uitgescholden
voor 'vieze Beatle' en incasseerde vijfentwintig gulden van mijn
moeder om het weer te laten knippen. Toen ik het vervolgens opnieuw
liet groeien, anticiperend op gemakkelijke verdiensten, trapte mijn
moeder daar niet in, maar berustte zuchtend. Enige tijd later had de
leraar Duits het langste haar van de school. Het hielp niet. Hij
bleef 'korte, droge tikken' uitdelen en met zijn sleutelbos naast je
oor rammelen als je een repetitie zat te maken.
Ongetwijfeld
deed het personeel van Crabbehof zijn best, maar toch werd er
onvoldoende zorg aan de zorg besteed. Mijn grootvader moest een kamer
delen met een andere patiënt. Een vriendelijke man, maar met nog
maar weinig zicht op de wereld en bovendien stokdoof. Opa was nog
uitermate scherp van geest, maar door de beroerte deels verlamd en
van zijn stemgeluid beroofd. Hij kon alleen nog maar fluisteren. Ik
hoop dat er tegenwoordig met zoiets rekening wordt gehouden, ik hoop
sowieso dat kamers delen er niet meer bij is en ik hoop vooral dat,
als mij zoiets overkomt, een van mijn naasten snel de pil van Drion
in mijn strot stampt. Een verpleegtehuis is mijn grote schrikbeeld.
Doodgaan is wellicht niet te vermijden, maar lijden hopelijk wel.
Meer dan wassen was er ook niet bij. Ik ging dagelijks bij opa langs
om hem te scheren, anders had hij er continue bijgelegen als Karl
Marx zelve. Tijdens dat scheren fluisterde hij mij zijn
zeemansverhalen toe. Omdat ik die al vele malen had gehoord, kon ik
net doen alsof ik hem perfect begreep.
Mijn
grootvader heette Cornelis, dus Kees met een K, evenals ik en het
neefje links vooraan. Dat was 'kleine Kees' voor de familie, ik was
'grote Kees' en opa 'oude Kees,' maar je had het hart niet om dat
tegen hem te zeggen. Kleine Kees steekt al vele jaren anderhalve kop
boven mij uit, maar de benamingen zijn gebleven. Waarom zou je goeie
gewoontes veranderen?
©Kees
Klok
Foto: archief auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten