In
de etalage van een witgoedhandel staat een antieke wasmachine. Toen
zijn blik er op viel, is hij even blijven staan. Het is een cilinder
met een soort scheepsschroef erin. Het witte emaille heeft een gelige
glans gekregen. Zoals bij oude lakens of de huid van een Indiëganger.
Hij ziet hem staan in de keuken, een trotse aanwinst na decennia
geploeter met een tobbe, een wasbord en een wringer, in de schuur op
de vervallen hof. Hij was hooguit vier.
De
schuur op de hof was van zijn grootvader. Hij maakte er zijn
melkbussen schoon. Moeder en oma deden er de was. Altijd op
maandagmorgen, omdat dat zo hoorde. Daarna draaide op maandagmorgen
bij moeder de wasmachine. Eerst ging het goed nog door de wringer.
Later kwam er een centrifuge. Hij werd streng gewaarschuwd daar
vooral nooit zijn hand in te steken.
Opa
ging dood. De tobbe en de wringer bleven in de schuur. In de hof
woonden mensen die volgens moeder 'niet ons soort mensen' waren. Bij hem thuis wasten ze langer op handkracht. Ze hadden later televisie. Een auto
kwam er niet voor de hof werd afgebroken. Wat er van de
tobbe en de wringer is geworden, kan hij zich niet herinneren. Toen
hij een jaar of twintig was, speelde hij met het wasbord ritmesectie
in een skifflebandje.
©Kees Klok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten