In
de zomer van 1974 ging ik met Annemarie in een klein, vervallen huis
wonen in de Marcellus Schampersstraat. We hadden geen idee wie
Marcellus Schampers was. Ik had het pandje voor een spotprijs gekocht
van een Jehova, die meende dat de wereld toch eerstdaags verging. Het
lekte hier en daar, de vloer veerde en een badkamer ontbrak, maar
Annemarie had een goede smaak qua inrichten en al snel was het een
zoete inval voor vrienden. Daar waren de buren niet altijd blij mee.
De buren, dat waren een nurkse, vrijgezelle verpleegster aan de ene
kant, een type dat nu alleen nog maar in karikaturen voorkomt, en aan
de andere kant een duivenmelker die zijn vrouw sloeg en een vrouw die
alleen maar tegen haar kind kon schreeuwen. Als het kind niet sliep,
jankte het. Ik begreep al snel de heersende mode niet meer om als
intellectueel in een volksbuurt te willen wonen. Toen het stel na een
paar maanden vertrok, namen wij twee katten.
Er
kwam een vrouw naast ons. Een stokoude vrouw. Zo'n vrouw die op
vooroorlogse prentbriefkaarten over een dijk loopt, in een
schilderachtig Zeeuws dorp. Altijd in het zwart. Wij wasten ons aan
de gootsteen in de keuken. Douchen deden we bij mijn ouders, in een
betere buurt. Mevrouw F. rook alsof ze geen gootsteen had, laat staan
een douche. Haar meevragen naar mijn ouders ging wat ver. Onder de
douche had ik genoeg aan Annemarie. Ik droom nog weleens van het
inzepen van haar borsten, wat op mijn lichtgevorderde leeftijd
gemakkelijk tot hypertensie kan leiden, maar dit terzijde. We
verwachtten dat mevrouw F. spoedig dood zou gaan. Aan die verwachting
voldeed ze, maar niet vanwege haar veronderstelde ouderdom. Ze bleek
bij haar verscheiden even oud te zijn als ik nu. Ze moet een hard
bestaan hebben gehad, of een geheime ziekte. Ze werd opgevolgd door
meneer B. Die brak de duiventil af en zette er een mooie wietplant
voor in de plaats.
Annemarie
hield het krap een jaar vol. Een tijdje later kwam Marion. Haar
borsten waren ook een genot om in te zepen en als er lekkage was klom
ze onvervaard met de kitspuit het dak op. Achter in de straat begon
Klein Istanbul. Naarmate de economie groeide, breidde Klein Istanbul
zich uit. Ik kon het huisje met dikke winst verkopen aan een Turkse
meneer, die er een paleisje van maakte. Wij zochten iets met een
douche, want mijn ouders werden ook een dagje ouder. Marion bleef nog
een jaar of twee bij me, daarna trok de volksbuurt haar weer en moest
ik voortaan de loodgieter bellen. Wie Marcellus Schampers was, weet
ik nog steeds niet. Wel dat de straat middels sloop en nieuwbouw tot
bedroevende karakterloosheid is vervallen.
Foto: archief auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten