maandag, april 30, 2018

Vuurzee in Thessaloniki



Op 18 augustus 1917 brak er brand uit in de Turkse wijk, de Ano Polis (bovenstad), van Thessaloniki. Wat aanvankelijk een eenvoudig brandje leek, veranderde al snel in een verzengende vuurzee, na het opsteken van de Vardaris, de noordenwind die in normale gevallen 's zomers wat verkoeling brengt. De met volkomen ontoereikende middelen uitgeruste brandweer en te hulp geschoten Geallieerde troepen (sinds 1915 nabij de stad gelegerd), konden slecht uit de voeten in de nauwe straten, die meer en meer verstopt raakten met vluchtende inwoners. Al snel bleek blussen een hopeloze zaak. Het feit dat veel huizen nog van hout waren of houten gevels hadden, droeg naast de Vardaris bij aan een snelle verbreiding van het vuur, dat bijna drie dagen brandde en ongeveer driekwart van de stad in de as legde. Slechts het zuidoostelijke deel bleef gespaard. Het inferno had grote gevolgen.

Allereerst was er de enorme materiële schade. Om en nabij 73.000 mensen werden dakloos doordat er zo'n 9.500 gebouwen in de as waren gelegd.1Daaronder waren toonaangevende panden en monumenten als de Agios Dimitrios, de Osmaanse Bank, het Belgische consulaat, alsmede een enorme reeks winkels, cafées, restaurants, hotels en het hoofdkwartier van het Britse troepen. Ook ging een Brits ammunitiedepot de lucht in. Bijna sloeg de brand over naar de haven, waar een schip, dat net vaten olie had gelost, vlam vatte. Geallieerde oorlogsschepen konden het amper op tijd wegslepen naar zee, waar het uiteindelijk zonk. Onderdak voor de slachtoffers was de allereerste taak waarvoor de Griekse regering zich gesteld zag. Met behulp van de Geallieerden werden de daklozen voorlopig in tenten ondergebracht. Een klein aantal vertrok om onderdak te zoeken bij familie in andere plaatsen als Athene, Volos en Larissa. Voor een handvol, met name arme joden, was de brand aanleiding om te emigreren, ondermeer naar de VS. 

Ten tweede moest de herbouw van de stad ter hand worden genomen. Als we negentiende eeuwse tekeningen van Thessaloniki mogen geloven, alsmede uitspraken van bezoekers, waaronder de Byzantinoloog Charles Diehl (naar wie een straat in Thessaloniki is genoemd), was het een charmante stad met een sterk Oriëntaalse inslag. Dat karakter ging door de brand voorgoed verloren. Eerste minister Venizelos had heel andere gedachten over Thessaloniki dan Charles Diehl. Hij vond de dichtbevolkte stad voornamelijk onhygiënisch en beschouwde de brand welhaast als een geschenk uit de hemel.2Ook beschouwde hij het Osmaanse karakter als onwaardig voor de moderne, progressieve staat, die Griekenland naar zijn mening moest worden. De overheid wilde van de gelegenheid gebruik maken om Thessaloniki als symbool van het Griekse modernisme te herbouwen. 

Dat zij deze buitenkans niet verloren wilde laten gaan, bleek uit het feit dat het besluit tot herbouw al vijf dagen na de ramp werd genomen. Besloten werd het afgebrande gebied tijdelijk te onteigenen en opnieuw op te bouwen volgens een plan dat moest worden opgesteld door een commissie van Griekse en buitenlandse experts. Een dergelijke commissie werd al snel gevormd, aanvankelijk onder leiding van de Britse landschapsarchitect Thomas Mawson, die later werd vervangen door de Franse architect Ernst Hebrard. Al negen maanden later presenteerde de commissie haar plan, dat het aanzien van de stad grondig wilde veranderen. Het centrum zou vooral een bestuurlijk en zakelijk karakter krijgen en minder dat van een woonomgeving. Daarvoor waren de omliggende buurten en de buitenwijken bedoeld. Bij de haven zou een nieuwe, industriële zone moeten worden geschapen en buiten de oostelijke stadsmuur moest een universiteit verrijzen. Straten zouden worden verbreed en volgens een rechthoekig patroon aangelegd. 

Het plan stuitte onmiddellijk op bezwaren, vooral vanuit de joodse gemeenschap, waarvan de leiders vreesden dat het vooral bedoeld was om de joden uit het stadscentrum, waar zij voor de brand voornamelijk woonden, te verdrijven. Dit werd nadrukkelijk door de Griekse regering ontkend. Ook was niet duidelijk hoe het verder moest met de dakloos geworden centrumbewoners, die voorlopig schadeloos werden gesteld met waardecertificaten waarmee zij konden bieden op kavels, als de herbouw zou starten. Het zag er in elk geval naar uit dat velen, vooral armere inwoners, niet in het centrum zouden terugkeren. Dat het plan, dat nooit in zijn originele vorm is uitgevoerd, geen anti-joodse opzet had, bewijst het feit dat joden die kapitaal in de nieuwe opzet van de stad wilden investeren niets in de weg werd gelegd. Veel rijkere joden investeerden uiteindelijk in de herbouw, waaraan wij mede de markt van Modiano hebben te danken.

Al spoedig stuitte het nogal ambitieuze plan op de realiteit en werd het keer op keer aangepast, als gevolg van druk op de regering door allerlei belanghebbenden, en vooral door beperkte financiële mogelijkheden. De overheid kon de herbouw onmogelijk zelf financieren en werd daarom afhankelijk van particuliere investeerders en met hen verbonden projectontwikkelaars, die zo hun eigen ideeën en eisen hadden. Het gevolg was dat de herbouw geschiedde op grond van een sterk verwaterde versie van het oorspronkelijke plan en dat er gebouwd werd, in de woorden van Mark Mazower, 'in een verbijsterende variëteit van stijlen',3waarmee de door de commissie voorgestane eenheid van bouwstijl geheel teloor ging. Ook duurde het langer dan voorzien voordat de herbouw compleet was en lijken de planners niet altijd even veel belang te hebben gehecht aan monumenten uit het verleden.4De commissie Hébrard had het plan de triomfboog van keizer Galerius door een veel groter en luisterrijker exemplaar te vervangen, maar dat is nooit gebeurd. Wel werd het stratenpatroon in de benedenstad vrijwel volgens het originele plan aangelegd, inclusief een monumentale noord-zuidas, vanaf het Aristotelesplein, net boven de Egnatia, de centrale oost-west verkeersader, naar de zeeboulevard. Buiten het centrum was dat maar zeer gedeeltelijk het geval. Daardoor heeft de Ano Polis waarvan een deel onder de brandgrens ligt, haar originele stratenpatroon goeddeels behouden.
Onduidelijk is waar de ramp precies begon en hoe hij werd veroorzaakt. Men vermoed dat de brandhaard is ontstaan nabij de kruising tussen de Olympou en de Ion Dragoumi, in de buurt van de overdekte, Turkse markt. De oorzaak heeft men nooit kunnen achterhalen. Hoewel er kort na de brand allerlei geruchten gingen dat hij op diverse plaatsen zou zijn aangestoken, is daar nooit enig bewijs voor gevonden. Het vermoeden is dat het een ongeluk was met een petroleumstel, zulke ongelukken kwamen wel vaker voor, maar zekerheid daarover hebben we niet.

De laatste jaren verblijf ik regelmatig in een pied-à-terre een eindje boven de brandgrens, in de Akropoleos. Bij mij om de hoek loopt deLeoforos Ochi (de Nee Boulevard), die haar naam dankt aan het fameuze 'ochi' van de Griekse leider Metaxas als antwoord op een Italiaans ultimatum. Dat leidde tot de Grieks-Italiaanse oorlog, in Griekenland beter bekend als de Albanese oorlog. Daardoor werd het land ook betrokken bij de Tweede Wereldoorlog, die eveneens bijdroeg tot de metamorfose van Thessaloniki van Oriëntaalse, Osmaanse stad in Westerse, Griekse metropool, maar het is toch vooral de brand die de basis heeft gelegd voor centraal Thessaloniki zoals het nu is. Vanaf de terrassen langs de Leoforos Ochi heb je een weids uitzicht over de stad en de baai. Regelmatig zit ik daar en probeer ik mij in te denken hoe het was voor en na de brand en voor de bouwwoede van de jaren zestig en zeventig, die zoveel moois in Thessaloniki voorgoed verloren deed gaan. 

Eerder gepubliceerd in het tijdschrift Lychnari, 2017 nr. 3.

1. Apostolos Papagiannopoulos, History of Thessaloniki. Thessaloniki 1982. p. 229.
2. Mark Mazower, Salonica. City of Ghosts. London 2004. p. 324. (Mazower)
3. Mazower p. 329.
4. Mazower p. 330.

Foto: auteur


Geen opmerkingen: