Een
van de meest geslaagde romans van Thomas Hardy (1840-1928) is Jude
the Obscure (1895), een boek dat een storm van verontwaardiging
oogstte, omdat het strijdig zou zijn met de goede zeden. Die goede
zeden waren gebaseerd op de uiterst benauwde, preutse en
onderdrukkende normen en waarden van het Victoriaanse tijdperk. Er
werd vooral aanstoot genomen aan Jude the Obscure omdat er
sprake was van het ongetrouwd samenleven van een neef en nicht, die
beiden een eerder, ongelukkig, huwelijk achter de rug hadden. Het was
een tijd van zedenprekers en opgeheven wijsvingers. Hardy trok zich
de kritiek zo aan dat hij daarna alleen nog maar gedichten schreef.
In de twintigste eeuw zouden de opvattingen langzamerhand losser
worden, maar de eerste uitgave van Lady Chatterley's Lover van
D.H. Lawrence werd voor de zekerheid in Florence gepubliceerd en niet
in Engeland zelf, waar al spoedig moord en brand werd geschreeuwd.
Stel je voor, een Lady die het met de tuinman deed. Het duurde tot na
de Tweede Wereldoorlog voordat het London Journal (1762-1763)
van James Boswell (1740-1795) werd gepubliceerd. Een heerlijk
scabreus dagboek, waarin Boswell ondermeer de lof zingt van het 's
nachts bedrijven van de liefde met een prostitué op London Bridge.
Dat gaf extra spanning aan de daad.
Boswell
was een achttiende-eeuwer. In de achttiende eeuw lijken de zedelijke
opvattingen iets losser dan in de negentiende. Niet veel losser, maar
er werd wat minder moeilijk gedaan over prettige zaken als de
vleselijke lusten. Langzamerhand begon, ik vermoed zo rond
achttienhonderd, de verpreutsing. Mary Wollstonecraft Godwin
(1797-1851), dochter van de voorloper van het feminisme, Mary
Wollstonecraft, ging er op haar vijftiende met de beroemde en toen
nog getrouwde, dichter Shelley vandoor, zonder dat het veel afdeed
aan zijn populariteit en de latere van haar, nadat ze de roman
Frankenstein had gepubliceerd. Als Hardy nog geen honderd jaar
later hun levens als onderwerp zou hebben genomen, zou dat
vermoedelijk groot schandaal hebben veroorzaakt.
Na
het vrolijke hoogtepunt van de vrije zeden in de jaren zestig en
zeventig van de vorige eeuw, toen we smulden van de boeken van
Wolkers, Cremer en Reve (waar ik overigens nog steeds van smul),
zette langzamerhand de verpreutsing en vertrutting weer in. De
verzuurde generatie feministen van nu lijkt daarin stoer voorop te
lopen. 'De onwelriekende gleuvenbrigade', zoals Gerrit Komrij de
feministen van de tachtiger jaren placht te noemen, zijn er
vriendelijke, verdraagzame types bij. Achter hen marcheren de nieuwe
zedenpredikers, moralisten en zeloten. Daarachter de heksenjagers,
vraag dat maar eens aan Anton Dautzenberg. Het is honderd jaar
geleden dat Gerard Reve zijn ezelsproces won. Gelukkig hebben we nog
schrijfsters als Stella Bergsma en Maan Leo, maar als we niet heel
erg alert zijn, zitten we zo weer met dat soort bespottelijke
rechtszaken en worden de boeken van Boswell, Hardy en Lawrence alsnog
verboden, laat staan die van Wolkers, Cremer, Reve en nog een
angstwekkend groot aantal meer.
Foto:
auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten