Het was een zonnige septemberdag toen wij, dat wil zeggen: een student aardrijkskunde die ook iets deed bij de VPRO, mijn klasgenoot Jaap Doorman en ik, naar Den Haag reden. In de auto van de student. We werden verwacht bij de Raad van State, die zich zou buigen over ons bezwaar tegen de afwijzing van ons verzoek tot 'vrijstelling van militaire dienst wegens geestelijk ambt'. Dat hadden we bij defensie ingediend nadat we via de VPRO een domineesbul hadden gekocht, van een kerk in de VS die er vanuit ging dat iedereen zijn eigen predikant moest zijn. Ik geloof dat het papier een tientje kostte. Voor vijftien gulden meer was je doctor in de theologie. Dat vonden we te duur. De student noemde zich metropoliet en ging mee om ons bij te staan, hoewel hij voor zover ik mij kan herinneren tijdens de behandeling van het bezwaar geen woord heeft gezegd.
Ik liet op het gemeentehuis 'predikant' in mijn paspoort zetten. Toen deden ze dat nog. Later werd dat 'auteur', na de publicatie van mijn eerste verhalenbundel Centre Ville. Toen ik tijdens mijn onderwijsloopbaan uiteindelijk 'sectiehoofd' en 'senior docent geschiedenis' was geworden, hoefde je beroep niet meer in je paspoort. 'Schoolmeester' zou me nu wel aardig lijken, of 'volledig bevoegd onderwijzer'. Dat diploma heb ik ook nog ergens in mijn archief: de Akte van Bekwaamheid als Volledig Bevoegd Onderwijzer, net als die domineesbul.
Wij waren als laatsten aan de beurt. Er waren die dag veel rekesten tegen het afwijzen van vrijstellingsverzoeken door het ministerie van defensie. We hoorden het allemaal aan. Van banale smoezen tot aangrijpend familieleed. Als we het hadden opgenomen, had ik nu een boek gehad. Uit het leven gegrepen. Waar gebeurd. De voorzitter van de commissie heette Smallenbroek. Hij was ooit afgetreden als minister. Tegen een geparkeerde auto gebotst en doorgereden, meen ik mij te herinneren. Hij vroeg ons hoe wij invulling gaven aan ons geestelijk ambt. Daar hadden we niet op gerekend. We hadden nergens op gerekend, behalve op bijstand van de metropoliet. Die zweeg. 'Ik praat weleens met een alcoholist bij het station', legde ik uit. 'Ik ook', zei Jaap, 'maar dan meer in een winkelcentrum'. Duidelijk was dat wij niet op succes hoefden te rekenen. Toen we buiten stonden zei de metropoliet dat hij via Amsterdam moest en dat we beter de trein konden nemen.