Ik woon op een eiland. Nu ja, eiland: zeven bruggen en twee tunnels verbinden het met de rest van Nederland, maar mentaal blijft het een eiland. We kennen autochtonen en import. De autochtonen zullen altijd autochtonen blijven, zelfs als ze van het eiland vertrekken. Ook als ze op latere leeftijd, wat regelmatig gebeurt, als spijtoptanten terugkeren. We sluiten de autochtonen op ons eiland in het hart. Niets tegen de import, iedereen die hier niet is geboren, maar het blijft ander volk. Wie heel jong naar het eiland komt, lukt het misschien ons accent over te nemen, maar bij de meeste import blijf je horen dat het import is. Erg vinden we dat niet. Als de import zich schikt naar de mores van het eiland, sluiten we ook de import in ons hart.
Mijn eiland is, naar boven afgerond, 80 vierkante kilometer groot. Er wonen bijna 118.900 mensen. Toen ik werd geboren, waren dat er ongeveer 54.000 minder. Toen was het eiland ook nog verdeeld in twee gemeenten. Een stad met de meeste inwoners en het kleinste grondgebied, een dorp met weinig inwoners en het grootste grondgebied. Op een gegeven ogenblik heeft de stad het dorp verzwolgen. Vanwege de grond. Er moesten buitenwijken komen voor al die nieuwkomers. Babyboom-autochtonen en import.
Mijn eiland is overbevolkt, maar toch willen de boven ons gestelde autoriteiten dat er nog meer mensen komen wonen. 'Om de voorzieningen op peil te houden.' Ik zou weleens uitgezocht willen hebben of de voorzieningen niet net zo goed op peil kunnen worden gehouden met 40.000 inwoners minder dan met 40.000 meer. Ik weet het niet, ik heb alleen verstand van het verleden. Toen waren er tal van voorzieningen. Een eigen elektriciteitscentrale, een eigen maatschappij voor het openbaar vervoer, een eigen gasfabriek, een eigen vuilverbranding, en minstens vier ziekenhuizen, om maar wat te noemen. Wel was er maar één spoorwegstation.
Ik schrijf dit op een afgelegen eiland in een van de armste landen van Europa. Het is 209 vierkante kilometer groot, waarvan een deel bergen, en heeft bijna 3000 inwoners. Het heeft een eigen veerboot naar het vasteland, een eigen elektrische centrale, een diepwaterhaven, een vliegveld, prachtige, woeste natuur, twee musea, twee theaters, maar geen ziekenhuis en een bus die maar twee keer per dag van de haven naar de hoofdstad en het vliegveld rijdt. Je kunt niet alles hebben, maar de mensen lijken niet minder gelukkig dan die van mijn eiland. Je hebt er hetzelfde onderscheid tussen autochtonen en import. Ik kom er weleens op bezoek bij vrienden. Misschien moeten mijn eiland en dit eiland elkaar eens leren kennen. Ik ben bevriend met de pas gekozen burgemeester. Ik wil wel als postduif fungeren, wie weet wat voor moois eruit voortkomt.
Foto's: auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten