Toen hij een jaar of twaalf was, ging hij bij de fanfare. Die had een jongerenafdeling. Hij kreeg er les in dwarsfluit en marcheren. Later zou de fanfare vooral bekendheid verwerven door ingewikkelde loopjes met overdadig tromgeroffel, maar toen was hij al weggestuurd. De fanfare was christelijk en Oranjegezind. Op koninginnedag moesten ze door de stad marcheren, voor de volwassenen uit. Tussenin liepen de majorettes, kortgerokte meisjes die ingewikkelde dingen met stokjes deden.
Bij zijn uniform hoorde een oranje stropdas, maar die was hij kwijtgeraakt. Dan maar een rode, vond zijn moeder. Een doodzonde waarvoor hij naar huis werd gestuurd. Toen hoefde die fluit ook niet meer. Een paar jaar later leerde hij gitaar spelen. Min of meer. Ook blies hij nu en dan wat op een tinwhistle. Met vrienden begon hij een band, maar toen hij na een jaar of wat nog steeds zijn gitaar niet zelfstandig wist te stemmen, ging hij het geluid doen. Wat draaien aan de knoppen van een paar derdehands versterkers.
Die band is nooit zo beroemd geworden als de fanfare, maar ze brachten het toch tamelijk ver in de vaderlandse folkwereld. Zelfs twee keer tot het Utrechtse Vredenburg. Daar draaide hij in een professionele geluidskamer aan de knoppen. De tinwhistles liggen nog in een kast. Soms pakt hij er even eentje op.
Foto: auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten