zaterdag, januari 29, 2022

Meneer Dekker




Op 25 maart 1975 speelde ik bij de Schaakclub Dordrecht een partij tegen een zekere heer Maas. Het geheugen is een merkwaardig fenomeen, dat van alles filtert, verandert en verhaspelt. Dat ik deze partij ooit heb gespeeld was ik vergeten, tot ik in een boek, ergens in een stoffige uithoek van een kast, een notitie vond, waarin het zwart op wit, nu ja, blauw op wit, staat. Wie meneer Maas was, hoe hij eruit zag, hoe oud hij was, ik zou het niet weten. Ik begon pas in augustus 1975 een dagboek bij te houden. Het is altijd verrassend om in die schriften van decennia geleden te lezen. Dan ontdek je hoe onbetrouwbaar het geheugen is, een sterk argument tegen de zogenaamde oral history, de mondelinge geschiedenis. Die is weinig waard als ze niet ondersteund wordt door degelijk bronnenmateriaal. 


Ik heb meer vertrouwen in mijn dagboeken dan in mijn geheugen, maar toch moet ik het daar voor de periode van voor augustus 1975 mee doen. Dat waren, zo van pakweg 1965 tot 1975 belangrijke, vormende jaren, waarin ik een aantal beslissende stappen deed die voor de rest van mijn leven richting gaven aan mijn bestaan. Sommige mensen die daarin van belang waren staan me nog maar vaag voor de geest, omdat ze, zoals de schrijver L.H. Wiener zo prachtig zegt, zijn 'verdwenen in de mist der mensen'. 


Na mijn mulo-examen ging ik naar de havo-top aan de Gemeentelijke Pedagogische Akademie, toen in zijn gloriejaren aan de Hugo van Gijnweg in Dordrecht. Ik had daar een zogenaamd 'pretpakket': aardrijkskunde, geschiedenis, Nederlands, Engels, Frans en Duits. Inderdaad, de belangrijkste vakken voor een mens die zich een beetje wil ontwikkelen, zeker toen ik later geschiedenis ging studeren. Dan kom je zonder kennis van Frans, Duits, Engels, je eigen taal en enige aardrijkskunde niet ver.


Dat het pretpakket keihard werken inhield mag blijken uit de exameneisen die toen nog aan havo-leerlingen werden gesteld. Een gemiddelde VWO'er van nu dondert bij het lezen daarvan waarschijnlijk van schrik van zijn of haar stoel. Voor Nederlands moest je vijfentwintig boeken lezen, waarvan een stuk of acht, geloof ik, van voor 1880. Voor de vreemde talen elk vijftien en je moest daarbij ook behoorlijk op de hoogte zijn van de literatuurgeschiedenis van iedere taal. Voor aardrijkskunde en geschiedenis werden niet een, maar twee scripties vereist. Kortom, havo was toen nog wat het in de Mammoetwet bedoeld was te zijn, hoger voortgezet onderwijs.


In het eerste jaar van de havo-top, havo-4 dus, hadden we Engels van meneer Dekker, een jonge, bevlogen docent waarmee ik het uitstekend kon vinden. Hij gaf waardevolle leestips, sprak Engels met een prachtig accent, sprak bovendien altijd en overal Engels met zijn leerlingen en doceerde de Engelse literatuurgeschiedenis op zo'n inspirerende manier, dat ik hele stukken ervan nog uit het hoofd ken. Kortom, een leraar van onschatbare waarde. Kort nadat ik voor de havo was geslaagd en, na een tussenjaar, mijn studie aan de pedagogische akademie vervolgde, vertrok meneer Dekker, ik meen dat hij Rudolf heette, naar een internationale school, ergens in Duitsland. Ik heb hem daarna nooit meer ontmoet en tast in het duister wat er van hem is geworden. Als hij nog leeft moet hij ergens in de negentig zijn, vermoed ik. De kans dat het gebeurt is gering, maar wat zou ik die man graag nog eens willen spreken. In het Engels uiteraard.


Foto: auteur


woensdag, januari 26, 2022

Raadsel




In de tijd dat kinderen in het algemeen tot op zekere leeftijd nog in de ooievaar geloofden, vroeg ik eens aan mijn moeder waar ik eigenlijk vandaan kwam. Zoiets wil je op een gegeven ogenblik weten. 'Je opa heeft je gevonden in een treinwagon', was het antwoord. Opa Klok had gewerkt bij de spoorwegen, dus ik vond het een nogal voor de hand liggend antwoord. Op drie en een halfjarige leeftijd is een kinderhand snel gevuld. We woonden in die tijd op de Vriesweg in Dordrecht, in een krot, crisisbouw uit de jaren tachtig van de negentiende eeuw, dat na zo'n honderd jaar werd afgebroken en vervangen door nieuwbouw. Op zolder was met bordkarton een kamertje afgeschoten waar ik sliep. Op een ochtend, ik was bijna vijf, kwam ik de trap af en trof ik in de gang een mevrouw in een verpleegstersuniform. 'Je hebt een zusje gekregen', zei ze, kom straks maar kijken. Dat moest het werk van de ooievaar zijn, bedacht ik. 


Vanaf dat ogenblik twijfelde ik over mijn afkomst, maar het zou nog een aantal jaren duren tot er bij wijze van opheldering ineens een dun boekje op mijn bureau lag met de titel Mama, waar kom ik vandaan? Daarin stond een verhaal over een zaadje en een eitje en een moederbuik, maar hoe dat alles daar gezamenlijk in terechtkwam werd angstvallig verzwegen. Het was in die jaren ook een taboe om zwanger te zijn, denk ik, want zodra bij een vrouw de buik maar iets ging bollen, werd die verstopt onder wijde, allesverhullende jurken. Ik heb met bijna al mijn Hollandse neefjes en nichtjes in dezelfde 'familiewieg' gelegen, die steeds voor de geboorte van een nieuwe telg opnieuw werd bekleed. Ook dat gebeurde in het grootste geheim, iemand zou eens iets merken.


Eenmaal op de mulo verscheen, ik zat toen geloof ik in de tweede of derde, een mevrouw van de GG&GD in de klas. Een kordaat type met een boezem waarop gemakkelijk een kop en schotel pasten. Zij kwam uitleg geven over onze afkomst. Haar verhaal ging iets verder dan het boekje Mama, waar kom ik vandaan? Het zaadje en het eitje verschenen weer ten tonele, maar nu ook met lichtbeelden, en toen eindelijk de prangende vraag aan de orde kwam hoe dat zaadje bij dat eitje in die buik kwam, werd als antwoord een zwartwit filmpje opgezet. Een man en een vrouw kleedden zich uit met de rug naar de camera. Daarna ging het beeld op zwart. Gelukkig konden we terecht in het fietsenhok, bij de jongens uit de eindexamenklas, die nooit te beroerd waren een raadsel op te lossen.


Foto: archief auteur


donderdag, januari 20, 2022

De hysterie voorbij




Radio 1 (toen ik nog jong en onbedorven was heette dat gewoon Hilversum 1, maar dit terzijde) kan weer af. Voor de zoveelste keer begint het geouwehoer over corona. Ik ben er zo langzamerhand kotsmisselijk van. Net zoals ik strontziek ben van het niet meer uit te leggen beleid, dat de samenleving heeft verdeeld, de polarisatie heeft aangewakkerd en dat zo overduidelijk een middel is dat zoveel erger is dan de kwaal, dat zelfs de braafste kinderen van de klas, de burgervaders en -moeders, hun proteststem steeds luider verheffen. Je kunt nergens meer met goed fatsoen op bezoek gaan of het c-woord gonst al direct in het rond. Ook daar word ik beroerd van. Ik word zelfs stikonpasselijk van het feit dat ik nu weer over dat virus en over de maatschappelijke ontwrichting, die de hysterische angst ervoor teweeg heeft gebracht, zit te schrijven.


Ik ben absoluut niet van het 'doe maar normaal, dan doe je al gewoon genoeg'. Ik vind dat een tamelijk imbeciele opvatting. De wereld is nog nooit beter geworden van normale mensen, maar altijd van de buitenbeentjes. Toch zou ik nu heel graag willen dat we met zijn allen weer normaal gaan doen, zoals in Engeland lijkt te gebeuren. Waarin een achterlijk land, dat zich willens en wetens in een ramp als de Brexit heeft gestort en zich heeft uitgeleverd aan een premier die er niet alleen uitziet als een schertsfiguur, maar zich ook zo gedraagt, voorop kan lopen. Samen met Spanje, waar ze langzamerhand de hysterie ook voorbij lijken te zijn.


Ik kan mij goed voorstellen dat mensen die de dwaasheid van alle dag zat zijn, zich terugtrekken in een klooster om van het gezeik af te zijn. Alleen zit je dan met Onze Lieve Heer, zijn Moeder en al die andere sprookjesfiguren opgescheept, die je de godganselijke dag laten bidden en lofprijzen. Nee, dan vlucht ik liever naar een eiland. Een eiland zonder maskers, zonder afstand houden, zonder een knuffelverbod en zonder persconferenties. Een eiland waar de kroegen, de theaters, de winkels, kortom de hele santenkraam gewoon open is en waar het ziekenhuis voldoende bedden heeft voor alle zieken omdat zorgverzekeraars en neoliberale concurrentiefetisjisten er niets in te brengen hebben. Het is tijd om op zoek te gaan naar een schipper die wil overvaren.


Foto: auteur




zaterdag, januari 15, 2022

Zure wijn in oude zakken




Ik ben slecht in het onthouden van namen. Dat heeft niets te maken met mijn licht gevorderde leeftijd, dat was ik al toen ik jong was. Toen ik nog lesgaf zei ik weleens gekscherend tegen mijn leerlingen: 'Hadden jullie maar een nummer in plaats van een naam, dan kon ik beter onthouden wie je bent'. Nummers onthouden kan ik uitstekend. Voor vrienden en bekenden was ik een soort van wandelend telefoonboek, tot de mobiele telefoons in zwang kwamen. Op de een of andere manier heb ik geen zin om andere dan mijn eigen 06-nummer te onthouden. Wel ken ik bijvoorbeeld nog het telefoonnummer van een Engels vriendinnetje, waarmee ik eind jaren zestig verkering had, uit mijn hoofd. Uitsluitend in het Engels, dat dan wel we weer.


Vanmorgen kwam op de radio de naam voorbij van een Nederlandse hoogleraar aan een Amerikaanse universiteit die in niet mis te verstane woorden de lockdown veroordeelde. Die maakt meer kapot dan je lief is, zogezegd. Die naam ging bij mij het ene oor in en het andere weer uit. Ondanks het risico dat mijn Facebookpagina de komende dagen overstroomd wordt door advertenties voor de betrokken krant, het NRC-Handelsblad, ben ik bij Google te rade gegaan. Daardoor stuitte ik op een vernietigend artikel over de lockdowns, dat de professor gezamenlijk met een aantal andere prominente wetenschappers publiceerde. Lees het hier vooral na. Er wordt in heldere bewoordingen uiteengezet, waarom het middel van de lockdowns vele malen erger is dan de kwaal.


Vrijdag keek ik naar de persconferentie waarin het kabinet 'versoepelingen' aankondigde. Het was zure wijn in oude zakken. Ja, er kwam een belofte dat aan een lange termijnvisie wordt gewerkt. Eerst zien dan geloven, maar goed, schokkend vind ik dat opnieuw de horeca en de cultuursector worden uitgezonderd. Ik heb goed geluisterd, maar ik heb geen enkel steekhoudend argument gehoord waarom de kroeg en het museum in Nederland dicht moeten blijven terwijl ze in de buurlanden, in alle EU-landen, open zijn. Het was al met al een povere en buitengewoon teleurstellende voorstelling. Dat wordt snel een weekje Antwerpen of Brussel.


Foto: auteur


zaterdag, januari 08, 2022

Lemmetjes




Dit jaar is het veertig jaar geleden dat ik Suriname bezocht. Vier maanden voor de decembermoorden, een dieptepunt in de moderne geschiedenis van het land, vijf jaar voor ik Stella leerde kennen, waardoor ik mij onvoorzien ging richten op Griekenland. Veertig jaar geleden was ik vastbesloten Suriname opnieuw te bezoeken. Een land met een prachtige natuur en met een gastvrije bevolking die bovendien naast de eigen talen, Suriname kent er nogal wat, Nederlands sprak. Een paar honderd kilometer in het binnenland, langs de Surinamerivier, trof ik op een dorpsschool, ik meen in Botopasi, nog het beroemde Boek van Ot en Sien aan. Inmiddels zijn de leermiddelen in Suriname gemoderniseerd, maar toen kwam hier en daar nog 'de Rijn bij Lobith in ons land'.


De decembermoorden gooiden roet in het eten. Familieleden van Surinaamse vrienden waren slachtoffer en een aantal van hen ontvluchtte het land. Hoewel de stemming tijdens mijn verblijf niet zonder enige dreiging was, was het een gebeurtenis die ik niet had zien aankomen. Als ik 's avonds na middernacht terugkeerde naar het huis in de Morpurgostraat, nabij de Memre Boekoekazerne, waar ik logeerde, waren de straten afgezet en liep er een schildwacht achter een barricade. Op een keer sprak zo'n soldaat mij aan: 'Meneer, meneer.... heeft u misschien een vuurtje voor me?' Dat had ik. Incident gesloten. De stemming in het land deed een beetje aan een operette denken, vond ik. Een misvatting met de kennis van nu.


Ik maakte in die goeie, ouwe tijd verschillende reizen naar het binnenland, waar ik onder meer kennismaakte met de bekende granman van de Saramaccaners, Belfon Aboikoni, die resideerde in het dorp Asidonhopo. We waren daar met een klein gezelschap naartoe gereisd per korjaal, een onvergetelijk avontuur. Onderweg verbleven we in verschillende dorpen langs de rivier, waar we in de openlucht sliepen in hangmatten onder een pinadak. In ieder dorp werden we welkom geheten door de kapitein en zijn basja's. Vrouwen uit het dorp kookten voor ons gezelschap, dat voortdurend werd omringd door nieuwsgierige kinderen. De bevolking van het Surinaamse binnenland was vooral jong, scheen het ons toe. 's Avonds werden een paar stormlampen opgehangen om vleermuizen te weren, die rabiƫs konden overbrengen. Wie zich niet lieten weren waren de muskieten, maar daartegen hadden we een voorraad lemmetjes (limoenen). Het sap daarvan was een effectief afschrikmiddel, daar kon geen ouderwetse flitspuit tegenop.



Foto: auteur