Op 25 maart 1975 speelde ik bij de Schaakclub Dordrecht een partij tegen een zekere heer Maas. Het geheugen is een merkwaardig fenomeen, dat van alles filtert, verandert en verhaspelt. Dat ik deze partij ooit heb gespeeld was ik vergeten, tot ik in een boek, ergens in een stoffige uithoek van een kast, een notitie vond, waarin het zwart op wit, nu ja, blauw op wit, staat. Wie meneer Maas was, hoe hij eruit zag, hoe oud hij was, ik zou het niet weten. Ik begon pas in augustus 1975 een dagboek bij te houden. Het is altijd verrassend om in die schriften van decennia geleden te lezen. Dan ontdek je hoe onbetrouwbaar het geheugen is, een sterk argument tegen de zogenaamde oral history, de mondelinge geschiedenis. Die is weinig waard als ze niet ondersteund wordt door degelijk bronnenmateriaal.
Ik heb meer vertrouwen in mijn dagboeken dan in mijn geheugen, maar toch moet ik het daar voor de periode van voor augustus 1975 mee doen. Dat waren, zo van pakweg 1965 tot 1975 belangrijke, vormende jaren, waarin ik een aantal beslissende stappen deed die voor de rest van mijn leven richting gaven aan mijn bestaan. Sommige mensen die daarin van belang waren staan me nog maar vaag voor de geest, omdat ze, zoals de schrijver L.H. Wiener zo prachtig zegt, zijn 'verdwenen in de mist der mensen'.
Na mijn mulo-examen ging ik naar de havo-top aan de Gemeentelijke Pedagogische Akademie, toen in zijn gloriejaren aan de Hugo van Gijnweg in Dordrecht. Ik had daar een zogenaamd 'pretpakket': aardrijkskunde, geschiedenis, Nederlands, Engels, Frans en Duits. Inderdaad, de belangrijkste vakken voor een mens die zich een beetje wil ontwikkelen, zeker toen ik later geschiedenis ging studeren. Dan kom je zonder kennis van Frans, Duits, Engels, je eigen taal en enige aardrijkskunde niet ver.
Dat het pretpakket keihard werken inhield mag blijken uit de exameneisen die toen nog aan havo-leerlingen werden gesteld. Een gemiddelde VWO'er van nu dondert bij het lezen daarvan waarschijnlijk van schrik van zijn of haar stoel. Voor Nederlands moest je vijfentwintig boeken lezen, waarvan een stuk of acht, geloof ik, van voor 1880. Voor de vreemde talen elk vijftien en je moest daarbij ook behoorlijk op de hoogte zijn van de literatuurgeschiedenis van iedere taal. Voor aardrijkskunde en geschiedenis werden niet een, maar twee scripties vereist. Kortom, havo was toen nog wat het in de Mammoetwet bedoeld was te zijn, hoger voortgezet onderwijs.
In het eerste jaar van de havo-top, havo-4 dus, hadden we Engels van meneer Dekker, een jonge, bevlogen docent waarmee ik het uitstekend kon vinden. Hij gaf waardevolle leestips, sprak Engels met een prachtig accent, sprak bovendien altijd en overal Engels met zijn leerlingen en doceerde de Engelse literatuurgeschiedenis op zo'n inspirerende manier, dat ik hele stukken ervan nog uit het hoofd ken. Kortom, een leraar van onschatbare waarde. Kort nadat ik voor de havo was geslaagd en, na een tussenjaar, mijn studie aan de pedagogische akademie vervolgde, vertrok meneer Dekker, ik meen dat hij Rudolf heette, naar een internationale school, ergens in Duitsland. Ik heb hem daarna nooit meer ontmoet en tast in het duister wat er van hem is geworden. Als hij nog leeft moet hij ergens in de negentig zijn, vermoed ik. De kans dat het gebeurt is gering, maar wat zou ik die man graag nog eens willen spreken. In het Engels uiteraard.
Foto: auteur