zondag, maart 31, 2013

Rolde


Lupius en ik zouden samen een theaterstuk schrijven. Geen blijspel, geen tragedie, maar iets tussen toneel en cabaret in. Wij noemden het cabaretesk theater. Om ideeën op te doen besloten we tussen kerst en nieuwjaar naar het Drentse Rolde te gaan. Een min of meer toevallige keuze. Er was een hotel, dat we vooraf bespraken, en er was een hunebed dat we wel wilden zien. Het was met de bus niet ver van Assen. Eigenlijk hadden we naar Grolloo gewild. Wij bewonderden Cuby and the Blizzards, maar wat moest je je voor houding geven als je daar toevallig Harry Muskee tegenkwam?

Het was 1975, kort na de treinkaping bij Wijster. Wij arriveerden zonder problemen in Rolde. Het hotel had geen andere gasten. Het was er pijnlijk keurig. In het restaurant annex bar bediende een onberispelijke, hoewel wat zijige ober. Na het avondeten bleef de bar leeg. Wij gingen op avontuur en vonden het dorpscafé. Daar troffen we twee slecht verstaanbare alcoholisten. De volgende dag bezochten wij het hunebed, aten weer als enige ons diner en besloten dat Rolde niet de plek was om inspiratie op te doen. Wij zouden naar het nabije Groningen reizen.

In Groningen namen wij onze intrek in hotel De Doelen op de Grote Markt. We lazen veel en brachten uren door in een café dat 1672 heette en waar we schaakten. Soms gingen we naar een café in de Heerenstraat, omdat daar een Engels meisje bediende in een strak shirtje en zonder bh. Haar naam en dat van het café ben ik vergeten. 's Avonds dronken we in etablissementen als De Blauwe Engel of café Wolthoorn & Co. Op een middag zochten we een nichtje op dat in Groningen studeerde. Ze woonde in de Muurstraat, waar toen volop aan prostitutie werd gedaan. We vroegen iemand de weg. 'Daar woont een nichtje,' voegde ik er volkomen onnodig aan toe. Je zag dat de man zich afvroeg of ik niets originelers had kunnen bedenken. We vonden de Muurstraat. Het nichtje woonde op een zolderetage van waaruit je enkele hoeren achter hun raam kon zien. Wij vonden hen oud en onaantrekkelijk. Het nichtje vertelde dat ze bij haar studie fysiotherapie weleens naakt op medestudenten moest oefenen.

We sloten ons verblijf af in een bioscoop waar L' histoire d' O draaide. In de trein naar Dordrecht begonnen we eindelijk aan ons cabaretesk theater. In de weken daarna werkten we er in de avonduren aan verder. Snel tevreden waren we niet, wij bleven maar schrappen en sleutelen. Misschien wel te veel, wie zal het zeggen, een kopie heb ik niet meer. Toen het uiteindelijk af was stuurden we het naar het Ro-theater. We hebben nooit een reactie ontvangen. Na twee jaar wilden wij het zelf gaan opvoeren, maar de tekst behoefde nog enige verbetering. Wij reisden dit keer rechtstreeks naar Groningen, maar er is uiteindelijk niets van gekomen.

©Kees Klok


woensdag, maart 27, 2013

Droomwereld


Ik lees Een meisje van honderd van Marion Bloem. Buiten is het uitzonderlijk koud voor de tijd van het jaar. Een barre oostenwind houdt mij binnen. Er wacht veel werk in de tuin, maar het is er nog niet van gekomen. Ondanks de winterse temperaturen komt de kerriestruik in knop, begint de forsythia uit te lopen en steken de tulpen hun kopjes uit de grond. Marion Bloem brengt mij terug in Indische sferen. Dat 'terug' is vreemd uitgedrukt: ik ben nog nooit in Indië geweest. Ik ben gefascineerd door de geschiedenis en cultuur van het land. Tijdens mijn studie was de geschiedenis van Nederlands-Indië een van mijn favoriete vakken. Ik lees alles wat ik van de Indische letteren maar te pakken kan krijgen: van Multatuli tot Willem Walraven, van P.A. Daum tot Hella Haasse, van Tjali Robinson tot Rudy Kousbroek, Van Maria Dermoût tot Marion Bloem. Maar een reis naar Indonesië heb ik nog steeds niet gemaakt. Ik vraag mij af waarom.

Toen Stella nog leefde en ik nog in het onderwijs zat, brachten wij de vakanties vrijwel altijd door in Griekenland. Stella was teleurgesteld in het leven in Nederland, waarvan zij zich voor haar komst veel had voorgesteld. Te veel misschien. Indonesië wilde ze graag een keer bezoeken. Met vrienden uit de Nederlands-Indische gemeenschap had ze warme banden. Ze herkende in hen iets van de Griekse familiezin en hartelijkheid. Ze was dol op Indisch eten en het is tekenend dat zij zich op een gegeven ogenblik zette aan een Griekse vertaling van de Max Havelaar. Een reis naar Indonesië was echter iets voor de toekomst. Als ik met pensioen zou zijn, als we ons maar eenmaal voorgoed in Griekenland hadden gevestigd, voor haar een terugkeer die niet snel genoeg kon komen, dan kwam het reizen aan de beurt. Dan zouden we naar Indonesië gaan. Als je iets hebt om naar uit te zien, denk je niet aan fatale ziektes die je leven in een handomdraai kunnen verwoesten.

Ik heb alle tijd en gelegenheid om Indonesië te bezoeken, maar dan moet ik zonder Stella gaan. Haar vertaling van de Max Havelaar bleef onvoltooid. Misschien is dat het wat mij weerhoudt? Ik ben ook geen groot reiziger, meer een huiskameravonturier, maar ik denk niet dat het daar aan ligt. In al die jaren heb ik mij een beeld van Indië gevormd, een ideaalbeeld. Een droombeeld dat al begon te ontstaan toen ik als kleine jongen een kinderboek las over de dochter van een Indische sultan. Een meisje even beeldschoon als Marion Bloem. Daarna is mijn voorstelling almaar uitgegroeid tot het Indië dat ik in mij draag. Ik ben bang dat dat verloren gaat in een confrontatie met de werkelijkheid. Bang dat ik in plaats van sultanskinderen geloofsfanaten tref, in plaats van landwegen asfaltstroken met een walmende chaos, bang dat de dromerige kampong uit de verhalen van mijn grootvader, die in de jaren '20 de archipel bevoer, nu een stadswijk vol hoogbouw is. Ik weet ook wel dat de tijd zijn invloed heeft en dat droombeelden irreëel zijn, maar toch. In Een meisje van honderd zit een ansichtkaart met een foto van Ivan Wolffers. 'Groeten uit Bali.' Op de voorgrond zie je het silhouet van Marion Bloem, die op een muurtje zit te schrijven. Op de achtergrond een landschap met sawahs en een smaragdgroene berg. Ik ben er nog niet uit. Ga ik de verre reis maken of kan ik maar beter in mijn droomwereld blijven?

©Kees Klok




maandag, maart 25, 2013

Meekrap


Meekrap. Een woord dat ik lang niet meer hoorde en dat mij ineens invalt. Om onnaspeurbare reden. Een woord dat ik onmiddellijk associeer met de lagere school, waar de meester op een landkaart een gebied aanwees, waarna wij moesten scanderen welk gewas of product er vandaan kwam. Strokarton, bijvoorbeeld, uit het hoge noorden, waar je ook het aardappelmeel situeerde. Meekrap. Het woord sprak tot mijn verbeelding. Het leek haast de naam voor een dier. Het werd vooral verbouwd op de Zeeuwse eilanden en op Goeree-Overflakkee. 'Goeree-Overflakkee hoort nog bij Zuid-Holland.' De meester liet niet na dat te benadrukken en altijd klonk er teleurstelling in zijn stem. Hij was van Rilland-Bath, een echte Zeeuw, behalve dan dat hij naar de remonstrantse kerk ging op zondag.

Meekrap. Er werd een of andere kleurstof van gemaakt. Zou er op de eilanden, Zeeuws of niet, nog meekrap worden verbouwd? Ik zou het niet weten. Toen ik een jaar of twaalf was, brachten we een zomervakantie door in Ouddorp. We waren vooral op het strand. Nooit kwam het in mij op om eens op zoek te gaan naar een akker met meekrap. Ik kan een aardappelplant van een kroot onderscheiden en een korenaar van een stengel maïs, maar veel verder reikt mijn kennis der gewassen niet. Al zou ik van de dijk waaien, rechtstreeks de meekrap in, ik zou het niet als zodanig kennen.

Vanuit Ouddorp fietsten we op een wat mindere stranddag naar Dirksland, een stadje waar ik mij niets van herinner. Het is de geboorteplaats van de schrijver Willem Walraven (1887-1943). Zijn moeizame bestaan in Nederlands-Indië heeft een prachtig oeuvre aan cursieven en vooral aan brieven opgeleverd. Zijn Brieven, in 1966 bezorgd door zijn neef F. Schamhardt en in 1992 herdrukt, vermeerderd met een aantal brieven, is een boek dat ik altijd onder handbereik heb. Als het een keer tegenzit zoek ik mijn heil nog weleens bij Brieven of bij het Geheim Dagboek van Hans Warren (1921-2001). Als onze meester zijn zin had gekregen, had ik 'allebei Zeeuwen' kunnen zeggen. Als bewoner van het Eiland van Dordrecht voel ik een zekere band met andere eilanders, mits ontworsteld aan de ijzeren beklemmingen van het geloof. Er is wat aan de hand in Zeeland en op de Zuid-Hollandse eilanden, waar na Walraven en Warren twee nieuwe generaties schrijvers en dichters zijn opgebloeid. Ik noem er een aantal: André v.d. Veeke, Johan Everaers, Jan J.B. Kuipers, Laurens Geerse, Wim Hofman, Meindert Inderwisch, Yvonne Né, Theo Raats, Franca Treur, Anneke Schenk, Thom Schrijer, Lou Vleugelhof en ik zal ongetwijfeld nog iemand vergeten. Het leeft en gonst in die contreien, vooral rond het literaire tijdschrift Ballustrada.

Vlak ook het Dordtse literaire leven niet uit. Op 4 april debuteert het jonge talent Josse Kok in de Bordeauxreeks van de Dordtse uitgeverij Liverse. In de afgelopen jaren verschenen er boeken van stadsdichter Marieke van Leeuwen, Wim Jilleba, Klaas Blokhuis, Jehanne Hulsman, Pieter Breman, Peter M. v.d. Linden, Jan v.d. Geer, Danny Kroonen, mijzelf en ook nu zal ik wel iemand over het hoofd zien. Jacoline de Heer eindigde voor het derde jaar op rij hoog bij de Turing poëziewedstrijd en de Dordtse Dichterskring bloeit als nooit tevoren. Dit alles terwijl de literatuur in Dordrecht traditioneel het ondergeschoven kindje van de kunsten is.

Het gaat economisch wat minder in Nederland. Dat mindere wordt in de media voortdurend uitvergroot, waardoor mensen gaan geloven dat we in de grootste crisis aller tijden zitten. Dat is baarlijke nonsens. Wat geen grote onzin is, is de bloei van de schone letteren tussen Dordrecht en Terneuzen. Zoals wij vroeger 'meekrap!' scandeerden, zo roepen de schoolkinderen van nu aanstonds 'proza en poëzie!' Dat is wat anders dan al het gehuilebalk over de economie.

©Kees Klok





maandag, maart 18, 2013

Zolders


Onderweg van Dordrecht naar Haarlem stopt mijn trein in Delft. Ik vind Delft een tikje bijzonder. Niet vanwege de technische universiteit, al gebeuren daar ook bijzondere dingen, waarvan ik meestal weinig begrijp, maar vanwege de trein. Die rijdt er even zo dicht langs de huizen dat je bij de mensen op hun bord kunt kijken. Als hij niet te snel gaat en als die mensen niet schuilgaan achter vitrage of lamellen. De trein rijdt ter hoogte van de eerste verdieping. Soms vang je een glimp op van iemand aan een eettafel of bureau. Nogal wat van die huizen ogen slecht onderhouden en armoedig. Vergane glorie waar, denk ik, veel kamerverhuur is door twijfelachtige pandjesbazen, die zelfs op zolder wat hokjes hebben afgeschoten om nog enkele huurpenningen extra te kunnen innen. De zolderverdiepingen liggen te hoog voor de trein, terwijl zij mij juist het interessantst lijken. Wat speelt zich op het ogenblik van langsrijden niet allemaal op die zolderkamertjes af?

Zolders spraken in mijn kindertijd altijd tot mijn verbeelding. Zo'n afgelegen, weinig bezocht deel van een huis kon iets mysterieus hebben als het vol stond met stoffige getuigen van een verleden dat je nog moest ontdekken. Het was er weleens een beetje spookachtig, zoals op de zolder van ons huis achter de remonstrantse kerk, waarvan een deel was afgeschoten door gordijnen die af en toe zomaar bewogen. Je wist ook wel dat het door de tocht kwam, maar evengoed huiverde je soms. Zolders, ze prikkelden de fantasie. Op die van mijn grootvader op de Vrieseweg stond een deel van de winkelvoorraad met daartussen een ijzeren gevaarte waarmee koffie werd gemalen. Op die zolder geurde het altijd heerlijk naar koffie. Ik waande mij in het ruim van een Oost-Indiëvaarder die rijk beladen met koopwaar moest zien te ontsnappen aan de Duinkerker kapers. Op onze eigen zolder, onder een paar stevige hanenbalken, vocht ik zeeslagen uit met zelfgebouwde modellen van oorlogsbodems. Een vroegere koster was ook kunstschilder, vandaar het woord Atelier op de deur. Ik vond dat voornaam. Wij hadden geen smerige zolder vol kolengruis, zoals bij Jopie de Wit naast opa, wij hadden een Atelier. Tegen de tijd dat ik de meisjes begon te ontdekken werd de zolder omgebouwd tot twee ruime slaapkamers omdat de Engelse familie na het overlijden van oma voortaan bij ons zou logeren. Aan de ene kant vond ik dat geweldig, maar de kans om met een meisje verboden heerlijkheden uit te halen onder de hanenbalken werd voorgoed verwezen naar het domein van de fantasierijke dromen.

De trein rijdt verder, Delft verdwijnt uit beeld. In 1980 kocht ik mijn huis in Dordrecht, ook te zien vanaf het spoor. Ik kocht het vooral om de veranda, die het een koloniaal aanzien geeft, en vanwege de tuin en de gunstige ligging ten opzichte van station en stadscentrum. Ik woon er comfortabel, al is het bijna honderd jaar oud en onderhoudbehoevend, maar één ding mis ik, want een zolder is er niet.

©Kees Klok


dinsdag, maart 12, 2013

Onder moeders oog


Het voorjaar lijkt aangebroken op het terras van het Varken. Er hebben zich in de tien minuten dat ik hier zit reeds vijf mensen aan mijn tafel vervoegd inzake straathandel of financiële ondersteuning. Een lotenverkoopster, een weduwe met vier kinderen (die gezien haar leeftijd al dik volwassen moeten zijn), een man met papieren zakdoekjes, een zigeunerin met een traan in het oog, maar verder degelijk bedekt, en tenslotte een breed lachende Afrikaan met wandelstokken, voorzien van ingebouwde verlichting, in de aanbieding. Het wachten is op de volgende passant, die zich in de verte al aankondigt met een trompet. Je verveelt je geen ogenblik en al zie ik liever een charmante studente verschijnen, deze bezoekers geven bepaald kleur aan het straatbeeld, al is het niet altijd een kleur waar je vrolijk van wordt. Er schuilt veel leed en ellende achter al die verzoeken en aanbiedingen. Of het nodige bedrog, maar dat kun je er in zo'n korte ontmoeting niet aan afzien. Vorig jaar werd ik aangeklampt door een zigeunermeisje van een jaar of tien. Ze had honger. Ik had toevallig een zak bourekakia (kaasbroodjes) bij me, waarvan ik haar de helft gaf. Ze begon met graagte te eten. Een andere keer vroeg net zo'n meisje om geld voor de bus. Ik reikte haar een kaartje aan, maar dat werd verontwaardigd van de hand gewezen. Dat de crisis heftig toeslaat merk je minder aan het straatventen en bedelen. Dat was voor de maatschappelijke instorting een even levendige zaak. Je ziet het wel op het terras. Dat zou een paar jaar geleden om deze tijd en met dit weer beslist vol zijn geweest. Nu tel ik hooguit een vijftal oudere dames.

Lang geleden schreef ik op dit terras een gedicht over de Agia Sophia, die zich aan de overkant koestert in de zon. Haar koepel is bedekt met koper. Hoe lang nog voor iemand naar boven klimt om een plaat te jatten? Je hoort wat dat betreft de wildste verhalen. Uit parken en plantsoenen worden de bronzen koppen van nationale helden gestolen. Inbrekers zouden de elektrische bedrading uit zomerhuizen slopen. In het najaar al bleek de koperen lantaren van Stella's graf gestolen. Het lijkt mij meer het werk van de georganiseerde misdaad dan van de werkloze huisvader die door zijn radeloze, redeloze en hardvochtige regering tot wanhoop is gedreven. Een leuke Chinese biedt mij kettingen te koop aan, maar de enige kettingen die ik bij gelegenheid draag zijn die van het Dordtse Big Rivers festival, dat ook al slachtoffer van de door iedere verstandige econoom veroordeelde bezuinigingshysterie dreigt te worden. Ze mogen daar trouwens weleens wat aan de administratie doen. Meer dan een jaar geleden gaf ik een machtiging af om het festival op bescheiden wijze te ondersteunen, maar het bedrag is nooit afgeschreven.

Terwijl ik nog maar eens mijn arrogante hoofdknikje (dat nee betekent) toepas, denk ik aan mijn goede vriend Takis. Hij vertelde mij dat zijn koumbaros binnenkort waarschijnlijk de bak indraait omdat hij een EU-subsidie voor zijn inmiddels failliete bedrijf heeft gebruikt om een villa te bouwen en zich te vertreden in het casino. Daar heb ik niet zo'n medelijden mee, maar ik heb die man vaak op feestjes bij Takis meegemaakt. Ik had het niet verwacht, wat mij ernstig doet twijfelen aan mijn mensenkennis. Ik ben niet voor psycholoog in de wieg gelegd, geloof ik. Over een week begint het proces tegen Psomiadis, de voormalige 'onderkoning' van Macedonië, die als periferiarchis, zeg gouverneur van de provincie, van allerlei flessentrekkerij wordt verdacht. President van de rechtbank is de zoon van de weduwe K., oudere zus van de beste vriendin van Stella. Ik wens hem veel wijsheid en vooral een onafhankelijk oordeel toe. Gisteravond sprak ik de weduwe K. Ze gaat het proces bijwonen. Ik hoop dat ze haar zoon scherp in de gaten houdt.

©Kees Klok


woensdag, maart 06, 2013

Onverbeterlijke optimist


Op mijn homepage heb ik ooit een aantal citaten van schrijvers gezet. Stella voegde er een aantal aan toe van Grieken die ze had vertaald. Ik zou de collectie eens moeten bijwerken, maar het is net als met het opruimen van de vliering, het komt er maar niet van. Nu en dan noteer ik nog weleens een uitspraak uit een boek of tijdschrift. Meestal uit een dagboek. Die vormen de rijkste bron van citaten. Ze staan in een schriftje te wachten op hun plaats op het internet. Als de zon een flinke magnetische storm op ons loslaat gaat het hele internet misschien wel in één keer naar de bliksem. Dan keren we terug naar de pen, het papier en de postbode. Gelukkig heb ik dan dat schriftje nog. Tenzij er brand uitbreekt of het bezuinigingsgeloof van degenen die wij knarsetandend toestaan ons te regeren, leidt tot verwaarlozing van de dijken. Dan loopt het land onder. Mijn goede vriend G., die op de Hondsrug woont, ontspringt de dans. Zijn erf verandert in een strand, waarop hij ligstoelen zet voor ramptoeristen. Baden in zee in Drenthe, het enige stuk Nederland zo'n beetje dat samen met de Veluwe, Limburg en een hapje Brabant boven water uitsteekt. Voor de optimistische futurist is er ook nog de mogelijkheid van een flinke meteoriet. Een paar knallen en weg is de Randstad. In plaats van het laatste oordeel het laatste vuurwerk.

'We hebben een mooie toekomst achter ons,' schreef iemand mij, 'en ik ben blij geen kinderen te hebben.' Ik weet dat zo net nog niet. Als je oud en der dagen zat bent en je hebt je huis en je laatste spaarcenten opgegeten, wie moet dan je kont afvegen als je de wijkzuster niet meer kunt betalen? 'In dit land word je verzorgd van de wieg tot het graf.' Ik hoor het mijn moeder nog zeggen, ergens in de jaren '60 van de vorige eeuw, toen de resultaten van de wederopbouw een glanzende toekomst beloofden. Ondertussen werd de generatie geboren van misleide sekteleden die achter de hogepriesters van de hedgefunds en het neo-liberalisme aanloopt. Ik ben een onverbeterlijke optimist. Ik kijk naar al die opgewekte studentes in Loxias met hun inspirerend korte rokjes en denk: in Griekenland is het écht crisis, maar die jongelui laten zich niet kennen. De jeugd is per definitie onbezorgd en opa Klok, in zijn hart ook nog maar drieëntwintig, neemt daar graag een voorbeeld aan.

'Men kan beter aan de heidenen overgeleverd zijn dan aan de gelovigen.' Een citaat van C. Buddingh' op mijn homepage. Buddingh' schreef wel meer verstandige dingen in zijn dagboeken, al wil W.F. Hermans ons anders doen geloven. Hij groeide op in de crisis van de jaren '30, toen ook mijn moeder jong was, een meisje uit Loxias. Zo'n crisis mocht nooit meer gebeuren, werd na de Tweede Wereldoorlog beslist. Geschiedenis is allang geen verplicht vak meer en de mensheid heeft een kort geheugen. Ik heb geen kinderen. Ik vraag mij af welk meisje later, uit liefdadigheid, mijn kont afveegt.

©Kees Klok



zondag, maart 03, 2013

Hedendaags Byzantium


Zo'n sombere, bewolkte dag als vandaag komt gelukkig niet vaak voor. Als ik er aanleg voor had, zou ik neerslachtig worden. Thessaloniki is doorgaans een levendige, prettige stad, maar niet onder een ondoordringbaar wolkendek. Ik neem de bus naar het centrum. Achter mij praat een meisje in haar mobiel. Ze is bezig haar verkering uit te maken. Soms heb je de indruk in een rijdend call centre te zitten, maar zo hoor je weleens wat. Koud is het niet. Toch draagt de man aan de andere kant van het gangpad een ijsmuts. Daaronder twee intens moedeloos starende ogen. Het is een dikke, doorrookte man. Een type dat je nog weleens ziet achter het stuur van een Audi of een BMW, maar dan een heel oude.

Ik moet steeds denken aan oud-burgmeester Papayorgopoulos, die pas tot levenslang is veroordeeld wegens verduistering van een paar flinke zakken geld. Geld dat tot op heden nog niet bij hem is gevonden, al kan dat nog komen. Gisteravond op het eten bij een nicht was hij het onderwerp van buitensporige verontwaardiging. Alsof het instorten van de Griekse economie ineens geheel het werk was van de oud-burgemeester. Het was een gesprek dat overkookte van de elementaire wraakzucht. Ik heb niet veel gezegd. Ik spreek te zacht voor een Griekse discussie. Ik zit er bovendien een beetje mee. De schoonzus van Papayorgopoulos, lerares Frans, was een collega en een goede vriendin van Stella. Ik ken de familie enigszins en heb de oud-burgemeester weleens ontmoet. Even geleden, dat wel, want na de dood van Stella verliep van lieverlee het contact. Ik kan mij niet voorstellen dat die keurige, aardige man een crimineel is, al weet ik ook wel dat de grootste oplichters rondlopen in maatpakken.

De rechter heeft gesproken. Als ik kijk wat er zoal is voorgevallen in de afgelopen jaren vrees ik dat de Griekse politiek nog heel wat Byzantijnse trekken heeft, dus vol intriges zit. Ik ben er niet zeker van hoe het met de onafhankelijkheid van de rechtspraak is gesteld. Op papier zal het allemaal wel in orde zijn, maar hoe is de praktijk? Een integere, onafhankelijke rechtspraak in een land met een dramatisch falend politiek systeem, dat kan. Niets is onmogelijk. Ik weet het niet. Het zou kunnen dat Papayorgopoulos gelijk heeft als hij zegt dat hij het slachtoffer is van een politiek proces, maar ook als dat niet het geval blijkt, lijkt Byzantium in Griekenland meer aanwezig dan mij lief is. Dat schept een akelig gevoel van onbehagen.

©Kees Klok