dinsdag, januari 30, 2018

Negentiende eeuw



We gingen naar Amsterdam om ons onder te dompelen in de negentiende eeuw. Soms is de negentiende eeuw heilzaam. Het was er goed toeven, mits je rijk was, gezond en inwoner van West-Europa. Toch heersten ook in de negentiende eeuw nare ziekten. Ziekten waaraan we nu niet meer doodgaan, als we ons tijdig laten inspuiten, maar waaraan arm en rijk destijds bij bosjes stierven. Een van die ziekten was de cholera. Daaraan kwam drastisch een einde toen er een waterleiding werd aangelegd, zodat de mensen geen water meer hoefden te drinken uit de vervuilde grachten. Dat leerden wij op een tentoonstelling in het archief in de Vijzelstraat, de straat die even dreigde in te zakken bij de aanleg van een metrolijn. Die aanleg duurde zo lang dat ik de naam van de lijn ben vergeten.

De ziekten van de negentiende eeuw zijn vervangen door die van de eenentwintigste. Tegen eenentwintigste eeuwse ziekten zijn nog niet altijd injecties. Niemand heeft in zijn jeugd een spuitje gehad tegen een hartaanval of tegen kanker. Er schijnt een vaccinatie tegen borstkanker te bestaan, maar die is nogal omstreden. Onlangs hoorde ik dat het risico op borstkanker wordt vergroot door roken en alcohol. Claire mag van mij niet meer roken en drinken, maar ze trekt zich daar niets van aan. 'Van alles wat het leven aangenaam maakt, kun je tegenwoordig wel iets krijgen,' zegt ze. Bovendien heb ik niets over haar te vertellen. Dat zegt ze niet, maar dat zie ik aan haar spottende blik. Van die blik word ik opgewonden, zoals een negentiende eeuwer opgewonden raakte van een vrouwenenkel. De rest zat dik verpakt, zoals bij sommige van onze moslima's.

Toen wij het archief uitliepen, kwam er net een grote demonstratie van Koerden voorbij, die protesteerden tegen de Turkse inval in Syrië, gericht tegen een Koerdische enclave. Ze riepen leuzen tegen de Turkse leider Erdogan. Dat neem ik aan, want ik ben het Koerdisch niet machtig. Ik heb enige sympathie voor die Koerden. Dat komt door Karl May. Die schreef het boek Door Koerdistan. Dankzij de held, Kara Ben Nemsi en zijn rechterhand, Hadji Halef Omar, een klein, opgewonden standje met een nijlpaardleren zweep, werden de Turkse başıbozuks om de tuin geleid en in de val gelokt in een vallei, waarna hen niets anders restte dan zich over te geven. Dat boek is ook uit de negentiende eeuw, maar als ik vandaag de dag May zou heten, ging ik voorlopig liever niet naar Turkije. 


vrijdag, januari 26, 2018

Hoelahoep



Als de poes had gejongd, werden de pasgeborenen zo snel mogelijk verdronken. Op eentje na, want anders was het zielig voor Minet. Dat verdrinken werd door de benedenbuurman gedaan, een postbode die altijd in de ziektewet zat, omdat hij het aan zijn rug had. Dat belette hem niet om af en toe bij te klussen. Toen wij gingen verhuizen, honderd meter de hoek om, legde de benedenbuurman een nieuwe elektriciteitsleiding aan in de opgeknapte keuken, waarvoor hij mijn hoelahoep gebruikte. Voor wie niet meer weet wat een hoelahoep is: vooral meisjes konden er aantrekkelijke heupbewegingen mee maken. Waarom ik een hoelahoep had gekregen, weet ik niet meer, ik herinner mij ook niet dat ik ooit heb gehoelahoept, maar door hem voor een elektrische leiding te gebruiken, kwam alles toch weer in evenwicht.

Als zo'n jong een paar maanden was, ging het de deur uit. Er was altijd wel een bekende die een katje wilde. Omdat 'helpen', zodat er geen kleintjes meer kwamen, niet gebeurde, werden er regelmatig poesjes verzopen. Waarom wij het eufemisme 'helpen' gebruiken voor steriliseren of castreren is mij een raadsel, maar ik vrees dat het is omdat anders de gesteriliseerde of gecastreerde medemens zich gekwetst voelt. Je gekwetst voelen is een levenshouding geworden. Daarom al die eufemismen. Wij zongen vroeger op school 'Waar de blanke top der duinen,' maar dat kan helemaal niet meer. Het moet 'Waar de witte top' zijn, anders ben je racist. Tegen top heb ik ook bezwaar. Dat is neerbuigend voor de medemens die de top niet heeft weten te bereiken. De verliezers, zogezegd, maar dat woord mag je ook niet meer gebruiken, het moet 'losers' zijn, anders nemen ze je niet serieus.

Waarom de poes niet werd 'geholpen' is mij evenmin duidelijk als waarom iemand mij ooit die hoelahoep cadeau deed. In mijn dromen zie ik nog weleens meisjes op het schoolplein in de weer met zo'n ding. Het was een van de modes in mijn lagereschooljaren. Je had van die fases: knikkeren, touwtje springen, hinkelen, hoelahoepen. Ze wisselden elkaar af als waren het seizoenen. Het was vooral iets van de meisjes. Hooguit draaiden wij jongens aan een springtouw als we een oogje op zo'n meisje hadden. Thuis was het verzuipen van katjes mannenwerk. Gelukkig was ik nog niet groot en had de benedenbuurman meestal niets beters te doen.

Foto: Kees Klok


maandag, januari 22, 2018

Lullo's



Op de radio hoorde ik dat er vorig jaar 649 gevallen van vandalisme waren op het spoor en dat daar soms aanzienlijke vertragingen door ontstonden. Iemand die het weten kon had het over levensgevaarlijke toestanden. Ja, dank je de koekoek. Je zou maar een stuk surfplank, ook ergens aangetroffen op de rails, door het raam van je coupé krijgen. Nu zullen die 649 gevallen niet allemaal zijn gepleegd door 649 idioten, maar het is toch weer een aardig bewijs dat mijn grootvader gelijk had met zijn stelling dat er veel meer gekken buiten rondlopen dan dat er in de gestichten zitten. Want dat je, als je van alles op de rails sodemietert omdat, ja waarom eigenlijk? Wat kan de reden van zulk achterlijk gedrag zijn? Als je dus van alles op de rails sodemietert, zit het in je bovenkamer in ieder geval helemaal niet goed.

In wat voor bizar land, leven we toch? Dat ging even door mij heen. Ik stond al met de telefoon in mijn hand om er iets kwaads over te gaan roepen op Twitter. Toen bedacht ik dat van de pakweg zeventien miljoen inwoners van Nederland er minstens 17.999.351 geen troep op het spoor hadden geslingerd. Sommige dingen klinken erger dan ze zijn. 

Ik woon vlakbij het spoor. Zelfs dichtbij de gevaarlijkste spoorbocht van Nederland. Iedere nacht rijden daar treinen met het gruwelijkste gif voorbij. Ondertussen schrapt de NS de ene na de andere intercity. 'Dordrecht wordt een overstapstation,' decreteren de lullo's in Utrecht. Maar wel hullie hun gif door onze stad jagen! Soms heb ik zin om een surfplank te kopen en die op het spoor te leggen, maar dan ben ik natuurlijk net een van de weinige sukkels die wordt gepakt, zoals ik ook altijd met wildplassen de sjaak ben.

Ik woon in een stad zonder openbare toiletten. Dat is leuk als je op waterkoude winteravonden naar huis loopt vanuit het centrum. Wie Dordrecht kent weet hoe kroegarm het in sommige buurten is. De mensen van Toezicht, een soort namaakpolitie, die je veel te weinig ziet als er weer volop wordt gefietst in de wandelstraten in het centrum, zijn altijd in de buurt als je snel even op een incourante tijd om de hoek van een brandgang uit de broek bent. Het zijn wel vriendelijke mensen, je mag rustig afknijpen voor je je bon krijgt uitgereikt. Soms lijken dingen erger dan ze zijn.


Foto: Kees Klok


woensdag, januari 17, 2018

Redder



Gisteren moest ik denken aan de tijd dat mijn vader werkte op het districtsbureau van de rijkspolitie, op de Buitenwalevest. Ik bekeek de film Water tekent de stad, over Dordrecht, van Evelyn Jansen. Naast prachtige beelden van onze stad in de delta van Rijn en Maas, wordt aandacht besteed aan een veelheid van aspecten die het (stads)leven in een rivierdelta beheersen. Er hoeft maar één onzorgvuldige medeburger op de Voorstraat de vloedschotten niet op orde te hebben en heel de boel kan zomaar onderlopen.

Nu ja, zomaar, dan moet het water wel uitzonderlijk hoog komen. Even hoog (of hoger) als toen mijn vader op de Buitenwalevest werkte gebruikelijk was. Sinds de Deltawerken en allerlei projecten om het water de ruimte te geven, zijn de waterstanden zelden meer zo sensationeel hoog. We vinden het tegenwoordig al geweldig spannend als het een paar centimeter over de kaden loopt, maar ik kan mij als kind de tijd nog herinneren dat je soms met een roeiboot door de Wijnstraat kon.

Pa kwam in de wintermaanden geregeld vroeger thuis van kantoor. Dan waren de vloedschotten geplaatst en zou het water meer dan kniehoog tegen de gevels klotsen. Ook moest hij weleens op kantoor laag water afwachten om droog thuis te komen. Gelukkig hadden we mijn oom Arie. Die werkte bij Rijkswaterstaat en bouwde, behalve aan de stuw in de Hollandse IJssel, mee aan de Zandkreekdam, de eerste afsluiting van de Deltawerken. Als beloning kreeg hij een hand van koningin Juliana.

Hoe het districtsbureau kon functioneren als het weer eens was afgesneden door de vloed, weet ik niet, maar ik neem aan dat daarin was voorzien. Om de hoek zat de rijkspolitie te water, wie weet nam die tijdelijk de honneurs waar. Daar maakte je je als kind niet druk om. Het ging om spannende verhalen, zoals die over de watersnood van 1953, toen familieleden uit de Hoekse Waard naar Dordt werden geëvacueerd. Ook bij ons op de Vrieseweg waren een tante en wat nichtjes gelogeerd. Later hoorde je gruwelverhalen over de ramp. Daarbij vergeleken was het overstromen van de Buitenwalevest niet meer dan een ongemakje. De verhalen maakten mij weleens een beetje bang, maar ik nam mij voor om later, als ik groot was, heel stoer de stad met zandzakken te redden. Dat voornemen heb ik eigenlijk nog steeds.

Foto: Beeldbank Regionaal Archief Dordrecht



vrijdag, januari 12, 2018

Duizendpoot



Sommige mensen kunnen vrijwel alles maken wat in hun gedachten opkomt. De ene keer leggen ze een centrale verwarming aan, de volgende keer bouwen ze hun eigen besturingssysteem in de computer, daarna repareren ze tussen neus en lippen door een stofzuiger om vervolgens een humidoor in elkaar te knutselen om de sigarenvoorraad in conditie te houden. Ze bouwen en passant een auto voor recreatieve ritten door Neerlands dreven, verbouwen zelf hun groenten, planten een appelboomgaard en stoken met de vruchten daarvan calvados, met een zelf vervaardigde en door de Boven Ons Gestelde Autoriteiten volledig vergunde ketel. Het kan niet op. Ik word er weleens jaloers van als ik uit het raam kijk, door de grijsheid van een gemiddelde regendag, op mijn tuin, waar nodig moet worden gesnoeid, een karwei dat ik almaar uitstel.

Ooit werkte ik op een school waar de elektricien werd gebeld als er een gloeilamp of een tl-buis kapot was. Niemand die op de gedachte kwam dat de conciërge net zo goed even op een trapleer kon klimmen. Dat veranderde toen door allerlei oorzaken, die veelal waren terug te voeren op het beleid van de landelijke overheid, moest worden bezuinigd. Toen moest je als leraar zelf de trapleer op. Het was het begin van de participatiemaatschappij.

Als je alles kunt maken wat in je gedachten opkomt, heb je misschien niet zoveel problemen met die participatiemaatschappij, een mooi woord voor 'zoek het zelf maar uit, krijg de tering maar.' Als je twee linker handen hebt en geen groene vingers, heb je pech. Hooguit mag je hopen dat je nu en dan een bevlogen gedachte krijgt en dat het lukt die om te vormen tot een geslaagd gedicht. In dat geval stuur ik het naar Claire. Als ze het kind niet heeft, komt ze weleens langs, vaak met een pannetje ingevroren soep of nasi. Ik schenk haar dan een calvadosje van mijn duizendpotige vriend.


Foto: Guus de Landtsheer


maandag, januari 08, 2018

Champs Elysées



In 1972 gingen we voor het eerst naar Parijs. Met zijn vieren. In een Fiat-500 die J. ergens vierdehands op de kop had getikt, voor honderdvijftig gulden. Er zat een roestgat boven de voorbumper en met een beetje geluk haalden we tachtig kilometer per uur. Regelmatig moesten we stoppen om de motor te laten afkoelen, wat niet hinderde: we hadden een halfje gesneden bruin, een potje pindakaas en een fles Rivella bij ons. Als enige vrouw smeerde B. de boterhammen.

Parijs binnenrijden met de auto was ons afgeraden. Fransen konden sowieso niet autorijden, maar vooral in het Parijse verkeer gedroegen zij zich als beesten, kregen we als waarschuwing mee. We besloten daarom in Saint Denis een hotel te zoeken. H. beweerde dat vroeger in Saint Denis de Franse koningen werden gekroond. Dat was vóór de zegeningen van het kolonialisme. Saint Denis werd voornamelijk bevolkt door inwoners van de voormalige koloniën in donker Afrika. Dat gold ook voor de bar van het hotelletje dat we na enig zoeken vonden. Men wees ons vriendelijk de weg naar het dichtstbijzijnde metrostation en als we 's avonds voor het slapen gaan nog een afzakker wilden, werd aan de bar een beetje ingeschoven.

In het Jeu de Paume zag ik voor het eerst Renoirs in het echt, waardoor ik voorgoed verslingerd raakte aan het impressionisme. In het Quartier Latin raakten we verslingerd aan Vietnamees eten. Ergens op de Champs Elysées bestelde ik per abuis de duurste fles wijn in plaats van de goedkoopste, ondanks een acht voor Frans. De laatste twee dagen waren we daarom aangewezen op water en stokbrood. Gelukkig hadden we nog voldoende pindakaas over.

Foto: archief Kees Klok

donderdag, januari 04, 2018

Ik wil niet meer horen




Ik wil niet meer horen
van dit kolken en verklaren
dit uitleggen
van radeloosheid dit
veronderstellend alles weten.

Ik wil een ommuurde tuin
onder wolken die wij ooit
speels duidden
vers gemaaid gras de
geur van meisjesharen.

Geef mij blues, rebetika of fado
meeuwen boven drooggevallen
schorren, een slikrivier
met vissersboten die alleen
weten van roest en rotting.

Geef mij het schuren van
schepen langs de kade
vervagende letters op
doorweekt krantenpapier
en verstomde microfoonstemmen.

Laat mij het ritme van de rivier
de verhalen
van een grootvader
die beter weet.


In: Over de vloedlijn. Gedichten. Liverse 2017.

Foto: auteur