Sommige schrijvers schrijven aan de keukentafel, terwijl hun vrouw de aardappelen schilt. Altijd hun vrouw, desnoods hun moeder, maar nooit hun minnares. Dat woord verhoudt zich slecht met huishoudelijke bezigheden. De meeste schrijvers, heb ik de indruk, hebben ergens een vaste plek om te werken. C. Buddingh' had jarenlang een werkkamer bij Teekengenootschap Pictura op de Dordtse Voorstraat. Die kamer was nogal donker en voor de helft gevuld met lege whiskyflessen. Hij werkte ooit een tijdje in een brugwachtershuisje, waarop tegenwoordig de waarschuwing Gevaar: hoogspanning is bevestigd. Of dat voor of na Pictura was weet ik niet meer. Uiteindelijk had hij een werkkamer op de bovenverdieping van zijn huis in de Bankastraat. Zo'n aangenaam rommelige, met op iedere stoel een stapel boeken of tijdschriften.
L.H. Wiener meldt in een verhaal dat hij in zijn tuinschuur een schrijfcel heeft gebouwd en van Gerard Reve weten we dat hij een welhaast manische werkruimtenbouwer was, maar toch ook weleens in zijn automobiel, een bus, placht te schrijven. Nadat Dickens zo rijk was geworden van de pen dat hij Gad's Hill Place in Rochester kon kopen, een jeugdwens, liet hij ergens op zijn terrein een houten chalet in Zwitserse stijl optrekken om te schrijven. Het was te bereiken via een tunnel onder een weg. Hij moest wel met een gezin met tien kinderen. Die tunnel staat op instorten, heb ik zelf mogen constateren, en boze tongen beweren dat in het chalet, dat niet meer bij Gad's Hill Place staat, de houtworm zit.
In zijn bekoorlijke stulp te Bergen had A. Roland Holst ook zijn werkkamer. Daar kun je als schrijver een maand gaan zitten, want het huis is een soort van retraite-oord voor letterkundigen geworden. Ik heb daar weleens over gedacht, maar nee: Bergen ligt niet ver van Schoorl, waar wij tijdens mijn pubertijd in uitgebreid familieverband twee heerlijke zomers doorbrachten. Dan komt er van schrijven niets, want dan wil ik die fietstochten overdoen en weer hunkeren naar de twee prachtige dochters van een acteur, die de vakantie naast ons doorbrachten. Ze waren van een overweldigende aantrekkelijkheid. Toen mijn oudste neef en ik uiteindelijk voldoende moed hadden verzameld om hen een avond uit te vragen, moesten ze net aan het einde van die dag terug naar Amsterdam. Later zijn mijn neef en ik allebei historicus geworden, maar dat kan toeval zijn.
Ik heb nooit in een brugwachtershuisje of bij een Teekengenootschap gedicht, maar doe dat al jaren in mijn werkkamer thuis. Die kamer is een gecontroleerde chaos. Nu en dan moet er een ton oud-papier uit, maar zolang dat gebeurt, hoor je mij niet klagen. Toch denk ik nog weleens met een zekere weemoed terug aan het bovenkamertje waarin ik schreef, in mijn eerste huis in de Marcellus Schampersstraat. Op het linoleum, bij een butagaskacheltje, onder een dakraampje dat soms condens lekte. De arme, romantische dichter. Dat huis was van 1882, is jaren geleden gesloopt en bestaat dus alleen nog in herinneringen en foto's. Wordt de weemoed mij iets te veel, dan ga ik weleens in Stella's werkkamer zitten. Die heeft qua omvang iets van dat eerste kamertje, al heerst er verder nog helemaal de geest van Stella. Sinds haar overlijden is het vrijwel onveranderd gebleven. Aan haar schrijftafel, dezelfde die in de Schampersstraat stond, bekijk ik foto's van die zomers te Schoorl. Ik bedenk dat Stella het waarschijnlijk heel inspirerend zou hebben gevonden om aan het bureau van Roland Holst te werken. Misschien moet ik toch nog eens een maandje Bergen overwegen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten