Voor
mij ligt een exemplaar uit 1983 van het Dordtse literaire tijdschrift
de Fonteijne. Als je noodgedwongen aan het opruimen moet, kom
je weleens iets aardigs tegen. Op de voorkant staat dichter en
vertaler C. Buddingh', met pijp en glaasje whisky getekend door Otto
Dicke. Buddingh' werd dat najaar 65 jaar, een feit dat we groots
vierden in hotel Bellevue. Aan die verjaardag wordt aandacht besteed
door redacteur Frank van Dijl, die Buddingh's werk 'encyclopedisch'
noemt. De voornaam van de dichter schrijft hij met een K en niet met
een door Buddingh' zo verfoeide C. Waarom de familie Buddingh' twee
jaar later, na zijn onverwachte overlijden, Cees op zijn grafsteen
liet beitelen in plaats van Kees, is een klein raadsel dat misschien
wordt opgelost in de biografie die Wim Huijser over hem schrijft en
die in mei aanstaande uitkomt.
Aan
het nummer werkte ook J. Bernlef mee, met een beschouwing over het
voordeel van aardappelschillen tijdens het schrijven van gedichten.
Dit naar aanleiding van Buddingh's gedicht Ars poetica. De
rest van de bijdragen, op een gedicht na, gaat niet over Buddingh'.
Ab Visser, in 1982 overleden, publiceerde postuum een verhaal: Ik
was eens bij Pius XII. Van Job Degenaar, toen nog niet zo heel
lang weg uit Dubbeldam, werden negen gedichten opgenomen. Dirkje Kuik
werkte mee met een door haarzelf geïllustreerde herinnering: Het
tuintje van meneer den Daas. Naast de poëzie van Job treffen we
gedichten van Kees Joosse, Willem Woelwater, J.H. van Geemert, Aad
Eerland, Hillie Timmerman, Gerard Berends en een Duitstalig gedicht
van Frank-Wolf Matthies, in een vertaling van Ton Naaijkens. Het
waren de dagen dat poëzie nog niet zo diep in het letterkundige
verdomhoekje zat. Zelf droeg ik een fragment bij uit het boek dat ik
over Suriname zou schrijven, maar dat in goede bedoelingen is blijven
steken. Het heet Bitawiri alesi.
Het
was wel een interessant nummer, deze Fonteijne nummer tien.
Veel meer zijn er hierna niet gevolgd. Het blad dreef op een uiterst
bescheiden subsidie van de gemeente. Zo'n tweeduizend gulden, nog
geen duizend euro, per jaar, meen ik. Heel aardige en goedkope
publiciteit voor Dordrecht, net als toen we nog een stadsdichter
hadden. De Fonteijne begon net landelijke aandacht en waardering te
krijgen, toen de subsidie werd ingetrokken. Zo gaat het altijd in
Dordrecht. Zodra een initiatief een succes dreigt te worden, neem het
Belcantofestival, het Big Rivers Festival, het Korenfestival of het
stadsdichterschap, klopt de gemeente zich eerst flink op de borst
(kijk ons het eens geweldig doen!), waarna het mes er ingaat en de
kip met de gouden eieren geheel of gedeeltelijk wordt geslacht. Waar
die kortzichtigheid vandaan komt, weet ik niet, maar het komt in de
Dordtse geschiedenis zo regelmatig voor dat het een wetmatigheid
lijkt. Een soort domheid die welhaast in onze Dordtse genen lijkt te
zitten.
©Kees
Klok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten