maandag, februari 16, 2015

Dordrecht: genetisch bepaalde domheid




Voor mij ligt een exemplaar uit 1983 van het Dordtse literaire tijdschrift de Fonteijne. Als je noodgedwongen aan het opruimen moet, kom je weleens iets aardigs tegen. Op de voorkant staat dichter en vertaler C. Buddingh', met pijp en glaasje whisky getekend door Otto Dicke. Buddingh' werd dat najaar 65 jaar, een feit dat we groots vierden in hotel Bellevue. Aan die verjaardag wordt aandacht besteed door redacteur Frank van Dijl, die Buddingh's werk 'encyclopedisch' noemt. De voornaam van de dichter schrijft hij met een K en niet met een door Buddingh' zo verfoeide C. Waarom de familie Buddingh' twee jaar later, na zijn onverwachte overlijden, Cees op zijn grafsteen liet beitelen in plaats van Kees, is een klein raadsel dat misschien wordt opgelost in de biografie die Wim Huijser over hem schrijft en die in mei aanstaande uitkomt.

Aan het nummer werkte ook J. Bernlef mee, met een beschouwing over het voordeel van aardappelschillen tijdens het schrijven van gedichten. Dit naar aanleiding van Buddingh's gedicht Ars poetica. De rest van de bijdragen, op een gedicht na, gaat niet over Buddingh'. Ab Visser, in 1982 overleden, publiceerde postuum een verhaal: Ik was eens bij Pius XII. Van Job Degenaar, toen nog niet zo heel lang weg uit Dubbeldam, werden negen gedichten opgenomen. Dirkje Kuik werkte mee met een door haarzelf geïllustreerde herinnering: Het tuintje van meneer den Daas. Naast de poëzie van Job treffen we gedichten van Kees Joosse, Willem Woelwater, J.H. van Geemert, Aad Eerland, Hillie Timmerman, Gerard Berends en een Duitstalig gedicht van Frank-Wolf Matthies, in een vertaling van Ton Naaijkens. Het waren de dagen dat poëzie nog niet zo diep in het letterkundige verdomhoekje zat. Zelf droeg ik een fragment bij uit het boek dat ik over Suriname zou schrijven, maar dat in goede bedoelingen is blijven steken. Het heet Bitawiri alesi.

Het was wel een interessant nummer, deze Fonteijne nummer tien. Veel meer zijn er hierna niet gevolgd. Het blad dreef op een uiterst bescheiden subsidie van de gemeente. Zo'n tweeduizend gulden, nog geen duizend euro, per jaar, meen ik. Heel aardige en goedkope publiciteit voor Dordrecht, net als toen we nog een stadsdichter hadden. De Fonteijne begon net landelijke aandacht en waardering te krijgen, toen de subsidie werd ingetrokken. Zo gaat het altijd in Dordrecht. Zodra een initiatief een succes dreigt te worden, neem het Belcantofestival, het Big Rivers Festival, het Korenfestival of het stadsdichterschap, klopt de gemeente zich eerst flink op de borst (kijk ons het eens geweldig doen!), waarna het mes er ingaat en de kip met de gouden eieren geheel of gedeeltelijk wordt geslacht. Waar die kortzichtigheid vandaan komt, weet ik niet, maar het komt in de Dordtse geschiedenis zo regelmatig voor dat het een wetmatigheid lijkt. Een soort domheid die welhaast in onze Dordtse genen lijkt te zitten.

©Kees Klok



Geen opmerkingen: