Regelmatig
ging ik met vrienden een weekeinde naar Parijs. Meestal met de trein,
een enkele keer met iemands auto. Wanneer de eerste keer was, weet ik
niet precies. Ik denk in 1972. In ieder geval enkele jaren voordat ik
met mijn dagboek begon. Dat was in augustus 1975, op de dag van de
grote blokkade die ontevreden schippers in de Oude Maas legden,
tussen Dordrecht en Zwijndrecht.
In
dat jaar was ik getrouwd met Annemarie, een schippersdochter. Daarom
was ik solidair. Dat was ik ook omdat mijn in 1966 gestorven
grootvader van moeders kant ooit schipper was. Zijn Rijnpatent moet
nog ergens in mijn archief liggen. Na de Eerste Wereldoorlog, waarbij
opa als afschrikwekkend middel werd ingezet langs de Duitse grens,
ging hij naar de grote vaart. Eerst bij de Holland-Amerika Lijn,
daarna bij de Stoomvaartmaatschappij Zeeland. Op en neer van Hoek van
Holland naar Harwich. Bij het spoor, waar mijn andere opa werkte,
noemen ze dat een rondje om de kerk. Toen zijn vijfde kind werd
geboren, in 1925, hield mijn grootmoeder hem definitief aan wal.
Geen
van mijn grootvaders heeft ooit Parijs bezocht. Ik des te meer.
Aanleiding was altijd een of andere aansprekende tentoonstelling. In
het Grand Palais of het Jeu de Paume. Dat leverde een extra bijdrage
van mijn ouders op, tot in augustus 1974, een jaar voor ik aan mijn
dagboek begon, mijn eerste salaris als onderwijzer op mijn rekening
werd gestort. In de tijd dat ik voor schoolmeester leerde, leende ik
het grootste deel van de reissom altijd van een vriend die bij een
bank werkte. Tegen de tijd dat ik het bedrag had terugbetaald, waren
we toe aan de lening voor het volgende uitje.
In
Parijs trokken de meisjes evenzeer onze aandacht als de kunst. Stond
er een gigantische rij voor de ingang van een expositie, dan kochten
we bij een boekhandel de catalogus en zochten daarna een terras. Daar
werd de aandacht verdeeld tussen die catalogus en de passanten. Soms
mompelden we, als een aantrekkelijk meisje langskwam: 'Daar word je
zo eil van als een bos guien.' Nu klinkt dat banaal, toen dachten we
dat het de kwinkslag van de eeuw was. We bleven zo lang mogelijk
zitten op een enkele consumptie, om een paar franken te besparen. Om
diezelfde reden logeerden we aanvankelijk in een spotgoedkoop hotel.
Daar was 's nachts veel verkeer in het trappenhuis, maar waarom, daar
kwamen wij jongens uit de Hollandse provincie pas achter toen een
correspondentievriendinnetje uit Ivry-sur-Seine mij op een middag
opzocht. Zij begreep de melding op een bord bij de ingang wel, ook al
werden wij geacht zo eil als een bos guien te zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten