'Noem
mij maar Bloem.' Ze tikt met haar glas wijn even het mijne aan.
Bloem. Ze staat in een groepje vage bekenden, waarbij ik mij tijdens
de boekpresentatie van een collega heb aangesloten. Vrienden uit wat
ze buiten deze provinciestad 'the inner circle' noemen, zie je zelden
op dit soort bijeenkomsten. Bloem. Groene ogen, weelderig rood haar,
een welgevormde, uitdagende boezem en een huid nog blanker dan de
mijne. Ik houd mijzelf al jaren uit zon. Van nature ben ik ook iemand
die vanuit de coulissen roept. Daarom werk ik liever voor de radio
dan voor de televisie.
Bloem
doet mij denken aan een meisje dat ik een keer op een tuinfeest
ontmoette. Een klasgenootje van mijn jongste neef. Hetzelfde
betoverende haar, dezelfde ogen, dezelfde smetteloos ivoren huid. Ze
heette Veronique. Ik was mateloos in haar ban. Mijn verlegen-ik en
mijn wellustige-ik raakten verwikkeld in een verlammend duel. Tot
Veronique doortastend ingreep. Ze leidde mij naar het diepst van de
tuin, waar zij mij inwijdde in de magie van het tongen.
Ik
haal wijn voor Bloem en mijzelf. Het is druk. Iemand stoot haar per
ongeluk aan. Ze doet een stap naderbij, zoekt haar balans. Haar vrije
hand strijkt even over mijn rug. 'Het is wel erg druk hier, zullen we
even naar het café
aan de overkant?' Buiten glijdt haar arm op natuurlijke wijze in de
mijne. Anderhalf uur later zit ik met Veronique's dochter in een
restaurant.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten