woensdag, november 28, 2018

Alleen op dinsdag



Door Nederland reizen met de trein is tegenwoordig een opgave. Dan wordt er hier en dan weer daar aan het spoor gewerkt, zodat je om moet rijden, of een bus in. Bussen vermijd ik zoveel mogelijk. Ik weet ook niet hoe het komt, ik wil het ook niet weten, maar in een bus kan ik niet lezen, in een trein wel. Onlangs was het weer zo ver. Ik moest naar Groningen, maar kon niet langs Utrecht, als ik niet met een bus wilde. Dat betekende omreizen tot Zwolle, via Leiden, Almere en Lelystad. Wat is Nederland op het traject Leiden-Zwolle, via Flevoland, bedroevend lelijk geworden. Alleen al de aaneenschakeling van rommelige bedrijventerreinen, verwaarloosde volkstuincomplexen met van die traag inzakkende, 'knusse' tuinhuisjes en vervolgens al die tot wanhoop stemmende zelfmoordnieuwbouw. Waar vinden ze toch de derderangsarchitecten die verantwoordelijk zijn voor zoveel betonzooi? 

Ja, het zal binnen allemaal wel geweldig zijn, met van die spierwitte muren waaraan weinig hangt (niet zelden omdat het anders niet bij de bank kleurt), een kille laminaatvloer en een open keuken, wat ik toch altijd als een teken van binnenhuisarchitectonische armoede zie, al moet je ze niet de kost geven die dat 'lekker makkelijk' of zelfs wel 'gezellig' vinden, maar ik ben als een kind zo blij dat ik in een huis van meer dan honderd jaar oud woon met een trapgevel, geen open keuken, Nepalese en Perzische tapijten op de vloer, volgehangen muren, hoge plafonds en een Victoriaanse open haard. Heel fout, maar de milieufundamentalisten kunnen water achter het hart krijgen, zo vaak stook ik dat ding niet en bovendien gebruik ik geen hout, maar van die haardblokken uit de super die het een uur of twee, drie blijven doen zonder dat je ernaar hoeft om te kijken.

Het was karakteristiek, grauw novemberweer, dat vrolijkt zo'n reis ook niet op. Er waren tijden dat je troost kon zoeken in een pijp (weet u nog: 'Van Rossems troost'?) of een sigaartje, maar daar heeft de anti-rooktaliban een stokje voor gestoken. Fatsoenlijke stationsrestauraties zijn er, als de overstaptijd wat langer duurt dan gewenst, omdat de zoveelste idioot zonder vervoers- en legitimatiebewijs ergens door een paar klerenkasten uit je aansluitende trein moet worden geplukt om een prent uitgereikt te krijgen, ook nauwelijks meer te vinden. Sta je bij zo'n povere kiosk met te hete koffie in een te dun kartonnetje te vernikkelen tussen al die andere chagrijnige koppen.

Uiteindelijk kwam ik te Groningen. Het was inmiddels donker. Wintertijd. Door de waterkoude ging ik op pad naar het schamele zaaltje waar ik voor een appel en een ei mijn boodschap moest brengen. Daarna raakte ik verzeild in een café waar iemand mij erop wees dat ik de vaste stoel van Jean Pierre Rawie bezet hield, maar dat het niet gaf, want hij zat er alleen op dinsdag. Dat fleurde op. 

Foto: auteur


donderdag, november 22, 2018

Verrast en ontroerd




Lieve Stella,

Bij het voorbereiden van een lezing vond ik in de beeldbank van het Regionaal Archief Dordrecht een foto uit 1995, toen Ton van Dalen bezig was zijn project Ars Celare Artem (het is kunst om kunst te verbergen) uit te voeren op de Noordendijk. Je weet wel, waarover Gert van Engelen en Ton dat mooie boek Putjes in de dijk publiceerden. Op de voorgrond, tussen het toekijkend publiek, sta jij. Ik was verrast en ontroerd. Ik kende de foto niet, hij zal toen wel in een van de plaatselijke kranten hebben gestaan. Ik kom je graag onverwacht tegen.

Ik herinner mij die zonnige voorjaarsmiddag nog goed. Toen de laatste van de vierenvijftig putjes met persoonlijke herinneringen van buurtbewoners was dichtgelast, gingen we met Ton en enkele vrienden wat drinken in het nabije café De Vrijheid, de kroeg waar ik, toen we nog studeerden, vaak kwam met mijn maatje Peerke, de historicus die noodgedwongen boekhouder werd. Het was amper drie maanden na Peerkes overlijden. Hij woonde een tijd op de Noordendijk, ingang Fortuinhof, in een krot dat alweer jaren geleden is gesloopt en vervangen door dubieus ogende nieuwbouw. Toen hij aan kanker bezweek, leefde hij in ballingschap in het gewest Gelre. Je weet wel waarom. Ik heb mij voor het titelverhaal van mijn boek IJzeren logica enigszins laten inspireren door zijn vrij dramatische levenswandel. Een goeie jongen wie het noodlot slecht gezind was. Hij kon uitstekend koken en wist tijdens de indertijd fameuze etentjes in zijn krot een geweldige sfeer te scheppen. Daarover deden wilde verhalen de ronde, maar waarover doen ze dat niet in het roddeldorp dat Dordrecht eigenlijk is?
We konden Peerkes begrafenis niet bijwonen omdat we in Griekenland waren voor de uitvaart van je vader. Eerst de dienst in het kerkje van Chatzibayram in de bergen van Grieks-Macedonië, waarna de kist op een soort ijskar naar het romantische kerkhof onderaan het dorp werd gereden, waar jij inmiddels ook ligt. Als ik vertrokken ben, wil ik dat mijn as daar bij jou wordt bijgezet. Dat zal wel een hoop bureaucratisch gezeik met zich meebrengen, leer mij Griekenland kennen, maar met een beetje geluk kan dat worden omzeild. Gewoon even de dekplaat oplichten, als niemand kijkt, die asbus erin en klaar is Kees. Wordt leuk zoeken voor de vele bewonderaars van mijn boeken op pelgrimstocht.

Ik heb maar van twee dingen spijt. Van het weggooien van de brieven van mijn eerste, Engelse, vriendinnetje en van het feit dat ik jou nooit heb meegenomen naar Parijs, om een roos te leggen op het graf van Oscar Wilde. Ook iemand met een tamelijk dramatische levensloop, dat hoef ik jou als Angliciste niet te vertellen. Peerke was een zeer talentvolle student en als alles net iets anders was gelopen, had hij een groot historicus kunnen worden. Met hem heb ik het graf van Wilde wel bezocht. In de jaren voor ik jou kende gingen we met onze vriendengroep regelmatig naar Parijs. Niet alleen voor Wilde (en niet te vergeten Jim Morrison), maar ook om tentoonstellingen te bezoeken, veel Pelforth te drinken, te eten bij onze vaste Vietnamees in het Quartier Latin en moed te verzamelen om de hoertjes in de Rue de Budapest te bezoeken. Helaas was die moed nooit toereikend, wat beslist een zegen betekende voor onze krappe beurzen. Van die vrienden is niet alleen Peerke inmiddels dood, ook Wim en Gerrit leven niet meer en ook door dezelfde kutziekte. Als het noodlot mij slechter was gezind dan tot nu toe, hadden ze mij op 21 maart 2016 in het rijtje kunnen bijschrijven, zodat we in het hiernamaals konden klaverjassen.
Het hiernamaals, tja, je hebt mensen die erin geloven. Als het had bestaan, zou ik er vast van jou op mijn falie krijgen vanwege mijn misdragingen op aarde. Dat ik afgelopen vrijdag, na een zeer geslaagd etentje bij goede vrienden, met aanklevend naspoelen, niet van mijn fiets ben getuimeld, mag een klein wonder heten. Je weet, ik ben een bescheiden mens en dan valt het al snel verkeerd.

Er waren meer reizen die we voor ons uitschoven. Later, dachten we, als we met pensioen zijn. We hadden tenslotte het eeuwige leven, nietwaar? Er ligt ergens in mijn werkkamer nog een lijstje met reisdoelen, maar inmiddels ben ik steeds minder happig geworden om van mijn eiland af te gaan. Zeker niet nu de winter voor de deur staat. Tijdens die afschuwelijke, donkere dagen voor kerst kun je maar beter thuis lekker zitten lezen bij de open haard, met de jongedame die nu en dan mijn bestaan wat opluistert op het Nepalese tapijt ervoor. Het lieve kind heeft griep, zodat ik rustig kan werken aan de lezingen die ik binnenkort moet geven.
Vrijdag ga ik naar Oudenbosch, dat dorpje in Brabant met die reusachtige, bordkartonnen kerk, voor een verhaal over de geschiedenis van Kreta. Dat is vanuit Dordrecht nog wel te doen met de trein, maar zaterdag heb ik een lezing in Groningen. Over Macedonië, een onderwerp dat ik tegenwoordig vooral associeer met schreeuwend en vlaggen zwaaiend straattuig. Ik begrijp niet waarom ik die lezing heb aangenomen, al weet ik er meer van dan de verenigde vergadering van de Staten-Generaal. Het onderwerp staat me niet aan, vanwege die associatie, al moet je daar als historicus natuurlijk afstand van nemen. De hele geschiedenis is tenslotte doordrenkt van de walgelijkste types. Groningen is een mooie stad, 'maar wel wat te ver weg,' zou Drs.P. zingen. Er wordt ook weer aan het spoor gewerkt, zodat de reis nog langer duurt dan normaal. Ik moet met een flinke omweg, want ik ga niet in een bus zitten. In een bus kan ik niet lezen, in een trein gelukkig wel.
Ik heb eigenlijk alleen maar ja gezegd omdat ik werd gevraagd door een aardig medelid van het Nederlands Genootschap voor Nieuwgriekse Studies en omdat ik na afloop met Hero Hokwerda, die bezig is aan een serie nieuwe vertalingen van Kazantzakis, maar dit terzijde, naar café Wolthoorn & Co ga. Ik mis nu wel de marathonavond, in het Dordtse Kunstmin, met alle nog levende winnaars van de C. Buddingh'-prijs. Toen ik van die avond hoorde, was de afspraak al gemaakt. Ik had natuurlijk een smoes kunnen verzinnen, maar je houdt je aan je afspraken, vind ik, al is dit wel de laatste keer dat ik een lezing geef op meer dan anderhalf uur sporen van huis.

Wat ik erg aardig vond om te doen, was mijn lezing voor de vereniging oud-Dordrecht, vorige week. Over de geschiedenis van Dordrecht en mijn eigen geschiedenis ter stede. In de Remonstrantse kerk, een thuiswedstrijd dus. Ik zie mij daar als zoontje van de koster nog op mijn rode driewielertje tussen de kerkbanken door scheuren. Ik raak de laatste tijd meer en meer geboeid door lokale geschiedenis. Misschien dat ik in de nabije toekomst wel weer terugkeer tot mijn oude liefde, Dordrecht in de achttiende eeuw en dan vooral het reilen en zeilen van de Patriotten tussen 1780 en 1787, met die pamflettenstrijd. Ook de middeleeuwse geschiedenis van de stad is machtig interessant, maar daar hebben we Henk 't Jong al voor, die onlangs een indrukwekkend boek heeft gepubliceerd over de opkomst van het graafschap Holland (De dageraad van Holland. Geschiedenis van het graafschap 1100-1300). Lokale geschiedenis heeft in ieder geval het voordeel van het archief om de hoek en niet te vergeten het studiecentrum Augustijnenhof, waar ze mij bij mijn voorbereiding voor die Dordtse lezing uitstekend hebben geholpen.
Bij die voorbereiding kwam ik jou dus tegen en ik zal zeker nog vaker in de beeldbank grasduinen, want je weet maar nooit wat voor verrassingen dat nog oplevert. De grootste verrassing deze week was trouwens het bezoek van een journalist die mij kwam interviewen voor de krant. Hij bleek uitstekend voorbereid! Het resultaat ligt straks in de bus, als de bezorger zich niet laat afschrikken door het ijzige novemberweer, maar over het weer klagen we voorlopig niet, na de mooiste zomer sinds 1976.

In gedachten, altijd,

Kees

Dordrecht, 21 november 2018

Foto: Beeldbank Regionaal Archief Dordrecht.

maandag, november 19, 2018

Chinezen



In 1923 maakte mijn grootvader een reis om de wereld. Met het ss. Sloterdijk van de Holland Amerika Lijn. Hij schreef daarvan een verslag, in keurig schoolschrift. Mijn moeder was net zeven jaar. Een uitstekende leerlinge op de lagere school. Ze heeft haar rapporten altijd bewaard, een regen van negens en tienen, maar doorleren mocht niet van opa: 'Meisjes trouwen toch.' 

Zo achterlijk was Nederland tot ver in de jaren vijftig: meisjes die trouwden werkten niet meer. Mijn kleuterjuf ging trouwen, dus ontslag! Ik heb haar nooit meer gezien. Ze was misschien twintig. Theoretisch kan ik haar nog steeds tegen het lijf lopen. Ik denk dat wij elkaar niet zullen herkennen. 

Als grootvader terugkwam van een reis, hadden zijn kinderen moeite hém te herkennen. Hij was een vreemde man met een snor geworden. Na de geboorte van nummer vijf, mijn oom, die wel mocht doorleren (hij werd waterstaatkundig ingenieur), moest Cornelis van oma aan wal. Hij werd winkelier, een melkboer vol zeemansverhalen. In Indië, vertelde hij vaak, kwamen Chinese koelies aan boord voor het laden en lossen. Ze leefden aan dek. Als ze een zeeslang vingen, werd die in mootjes gehakt en geroosterd. Steeds liepen de rillingen over mijn rug. Zeeslang.... terwijl ik dacht dat Chinezen uitsluitend pinda's aten. Maar ja, toen geloofde ik ook nog in Sinterklaas.

Afbeelding: C. Bekker - De 101e reis van het ss. Sloterdijk. Handschrift, archief Kees Klok.



donderdag, november 15, 2018

Kaarsen



We wilden ook weleens luxe, dus boekten we een viersterrenhotel in de buurt van St. Andrews. Toen we, na een lange rit vanuit Hull, arriveerden, hing er een briefje aan de deur: 'We 'll be back in a minute.' Het leek meer een boerderij dan een hotel. De tuin aan de oostzijde lag er prachtig bij. Aan de westzijde stonden een klein huis en enkele schuren. Er liepen schapen in een wei. Bij de voordeur was een verlaten terras, waarop wij plaatsnamen, tot er iemand kwam. Een minuut of tien na aankomst. Een jonge vrouw heette ons welkom, toonde de kamer, inderdaad luxe, van van alles voorzien, behalve van een fatsoenlijke tafel om te schrijven. Het bleek een viersterren bed en breakfast. Na het breakfast werd men geacht de dag buiten de accommodatie door te brengen.

In de kamer stonden een half gevulde fles whisky (Old Pulteney) en enkele glazen. 's Avonds voor we gingen slapen, nam ik daar een flink glas van. Overdag, als we naar St. Andrews waren, vulde de gastvrouw de whisky aan. Dat verzoende ons met het verzoek na het ontbijt op te hoepelen en met het feit dat er geen restaurant was, iets wat ons was ontgaan. Dat krijg je als je zo lui bent dat je via internet boekt. Het dichtstbijzijnde restaurant was een kwartiertje rijden in de richting van Pittenweem. Dat kenden we uit de gedichten van John Burnside. Pittenweem, niet het restaurant, al was dat een prettige verrassing. 

We aten ook een keer in Crail, in een hotel met bed, breakfast, lunch en dinner, maar met weinig sterren. Uiteindelijk bleek het verzoek overdag te vertrekken vooral gericht op mensen met kinderen. Men hield niet van kinderen, of liever, van hun lawaai. Wij waren rustige mensen en mochten blijven.

's Morgens schreef ik in de ontbijtkamer, meestal maakten we 's middags een ritje door Fife en op een donkere, verregende middag bezochten we John Burnside op de Universiteit van St. Andrews. Daar was nog niets veranderd sinds het bezoek van Dr. Johnson en James Boswell in 1773. Ja, toch wel, de open haarden waren door centrale verwarming vervangen en er was elektriciteit. Die viel tijdens ons bezoek uit. Er werden kaarsen tevoorschijn gehaald. Het was zo authentiek als het maar kon zijn.

Foto: Stella Timonidou


zondag, november 11, 2018

Intocht van de Remonstranten



Op 13 november 1618 werd, in de Grote Kerk te Dordrecht de Synode van de Nederduits Gereformeerde Kerk geopend. Een Synode die zou leiden tot het uitstoten van de Remonstranten uit de kerk. 

Op 11 november keerden de Remonstranten terug in de Grote Kerk. Per boot landde een gezelschap Remonstranten aan de Dordtse Bomkade, waar zij werden onthaald door de Dordtenaren, om zich vandaar, voorgegaan door de stadsomroeper, Darja de Caluwé, via de Pottenkade naar de Grote Kerk te begeven voor een gezamenlijke kerkdienst met de gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland, de opvolger van de oude Nederduits Gereformeerde Kerk. Voorafgaande aan de dienst hield radiomaker Ben Corino een inleiding, waarin hij refereerde aan de gebeurtenissen van 1618 en 1619. Hieronder een klein fotoverslag.













Foto's: Kees Klok







donderdag, november 08, 2018

Vol genoeg



Bij het aantreden van het nieuwe Dordtse college van B&W werd het voornemen aangekondigd de stad te laten groeien. Er is nu sprake van een teruggang in het aantal inwoners. Groei zou nodig zijn om de openbare voorzieningen op peil te houden. 

Bij zo'n mededeling schrik ik. Toen ik werd geboren, hing het aantal inwoners van Dordrecht ergens tussen de 60.000 en 70.000. Terwijl ik groeide, groeide de stad mee. De Vogelbuurt, Wielwijk, Crabbehof, Zuidhoven, de Sterrenburgen, Stadspolders, de Staart. Toen ik eindelijk volwassen was kwamen daar nog slaapwijken als de Hoven en het Dordtse Hout bij. Nieuwbouw die grotendeels niet is aan te zien, zoals Plan Tij, of dodelijk slaapverwekkend, zoals De Hoven. Deels crisisbouw, Wielwijk, Crabbehof, Vogelbuurt, die nu al hard aan vervanging toe is, sommige wijken met veel groen, Sterrenburg, Stadspolders, maar die tegelijk een doolhof vormen met een krankzinnig makende huisnummering. 

Goddank hoef ik er niet te wonen. Ik zit prima in mijn 'negentiende eeuwse schil', op tien minuten lopen van de binnenstad, het echte Dordrecht, die niet werkelijk helemaal negentiende eeuws is, want mijn huis is van 1914. Toen was het hier de rand van de stad, aan de overzijde van de spoorlijn was het nog Dubbeldam. Er was in de negentiende eeuw zelfs een grenswijziging tussen Dordrecht en Dubbeldam nodig anders had het Dordtse station in Dubbeldam gestaan. In de vorige eeuw heeft de kat langzaam aan de muis verslonden. Dat betekende in Dubbeldam, dat in 1970 Dordrecht werd, ook veel nieuwbouw met weinig fantasie.

Het is zinloos om nostalgisch terug te verlangen naar een Dordrecht met 60.000 inwoners, ten noorden van het heerlijk landelijke Dubbeldam, waarover mijn moeder vaak vertelde. Haar grootouders van vaders zijde behoorden tot de betere Dubbeldamse stand. Als geboren en getogen Dordtenaar heb ik landelijke wortels. Niet alleen in Dubbeldam, ook in 's-Gravendeel, waar een verre voorvader ooit schout was en wat minder verre voorvaderen in het vlas zaten. Je kunt moeilijk de helft van de bevolking van het eiland sturen, al kan ik een flinke lijst maken van Dordtenaren die ik het liefst vandaag nog de rivier over joeg. Krimp is niet goed voor de toekomst, maar moeten we nog meer uitbreiden? Ik weet het niet, maar ik heb zo het idee dat het Eiland van Dordrecht vol genoeg is. We willen het hier nog een beetje groen en leefbaar houden, toch? Het grote gevaar is dat we het in de hoogte gaan zoeken. Dat Dordrecht een soort Rotterdam, naar mijn smaak een stedenbouwkundige nachtmerrie, wordt. Dat we nog meer van die spuuglelijke woontorens krijgen als aan de Overkampweg worden gebouwd, of meer van die veel te hoge kolossen, zoals het speeltje van Van Pelt, dat gepland staat voor de Spuiboulevard. Daar heb ik soms slapeloze nachten van.

Afbeelding: Beeldbank Regionaal Archief, Dordrecht.



zaterdag, november 03, 2018

Hoezo ode?



Op 13 november 1618 begon in Dordrecht de Nationale Synode van de Nederduits Gereformeerde Kerk. Een gebeurtenis die in Dordt op allerlei manieren wordt herdacht, onder de ietwat kolderieke kreet 'Ode aan de Synode'. Een ode is een lofdicht en het is nog maar de vraag of de Synode een lofdicht verdient. De kreet bekt ongetwijfeld lekker, maar is een beetje misplaatst. 

De Synode ging over een theologisch geschil binnen de kerk tussen de Gomaristen (ofwel Contra-Remonstranten) en Arminianen (ofwel de Remonstranten). De kern van het conflict was de interpretatie van het begrip predestinatie, iets waarvan weinig mensen heden ten dage wakker zullen liggen, maar dat in het door godsdiensttwisten verscheurde begin van de zeventiende eeuw de gemoederen hoog deed oplopen. Vooral omdat het godsdienstige geschil verbonden was met een politiek conflict. Dat tussen de opvattingen van landsadvocaat en pensionaris van Holland, Johan van Oldenbarnevelt, die een positie bekleedde die min of meer vergelijkbaar is met een minister-president nu, en die van graaf Maurits van Nassau, sinds de dood van zijn halfbroer Filips Willem (in februari 1618) ook prins van Oranje. Maurits was stadhouder van Holland, Zeeland, Gelderland, Utrecht en Overijssel en kapitein-generaal van het Staatse leger. Twee machtige mannen waarvan de visies op de buitenlandse politiek van de Republiek dermate heftig botsten dat het Van Oldenbarnevelt uiteindelijk letterlijk de kop kostte. De landsadvocaat steunde de Remonstranten, Maurits koos de kant van de Contra-Remonstranten. U kunt in menig geschiedenisboek nalezen hoe het precies zat, bijvoorbeeld in A. Th. van Deursen - Maurits van Nassau. De winnaar die faalde (Amsterdam 2000) of in Geschiedenis van de Nederlanden van J.H.C. Blom (vader van Wolkersbiograaf Onno Blom, maar dit terzijde) en E. Lamberts (Rijswijk 1993). Leuke kost voor   donkere winteravonden.

De Synode die, als we de Remonstrantse predikant Bernardus Dwinglo mogen geloven, waarover Kees Sigmond schrijft in jaargang 2018 nummer twee van het tijdschrift van de vereniging oud-Dordrecht [Randverschijnselen bij de Dordtse Synode (1618-1619)], één grote scheld- en pestpartij was van de calvinistische Contra-Remonstranten jegens de Remonstranten, ofwel een voortdurende tirade van de scherpslijpers en fanatiekelingen tegen de meer verdraagzamen. Dwinglo, zo stelt Sigmond, zal enigszins hebben overdreven, maar uiteindelijk werden de Remonstranten de kerk uitgebonjourd en kon je als predikant na de Synode maar beter de op deze vergadering opgestelde Dordtse Leerregels ondertekenen, anders dreigde vervolging en verbanning, wat nooit een pretje is, maar zeker in die tijd niet. De vervolgingen duurden maar kort en uiteindelijk werden de Remonstranten wel weer getolereerd, al konden zij tot het einde van de Republiek geen bestuursfuncties vervullen, een lot dat zij deelden met de katholieken en anderen die niet tot de staatskerk behoorden, maar de Synode is in dit opzicht vooral een manifestatie van verdeeldheid. Hoezo ode?

Wel van positieve betekenis is het synodale besluit om de bijbel in het Nederlands te vertalen. Die vertaling was in 1637 gereed en werd bekrachtigd (en betaald) door de Staten-Generaal, zodat we sindsdien spreken over de Statenbijbel. De Statenbijbel is van groot belang voor het scheppen van meer eenheid in de Nederlandse taal en de ontwikkeling naar het huidige Algemeen Beschaafd Nederlands. Hadden we in de jaren tussen 1637 en nu maar niet zoveel spellingwijzigingen gehad, dan zou je het oorspronkelijke boek ook nu nog min of meer moeiteloos kunnen lezen. 

Het is van belang om invloedrijke historische gebeurtenissen te herdenken of te overdenken. Hopelijk gaan we daardoor ook meer de noodzaak beseffen van goed onderwijs in de geschiedenis. Sinds halverwege de vorige eeuw heeft de overheid een kwalijke rol gespeeld in de geleidelijke afbraak van het geschiedenisonderwijs. Zo'n beetje de helft van de middelbare schooljeugd heeft het vak niet eens meer als eindexamenvak. Daar krijg je mensen van die met een kreet als 'Ode aan de Synode' op de proppen komen.

Afbeelding: Beeldbank Regionaal Archief, Dordrecht.