Lieve Stella,
Bij het voorbereiden van een lezing vond ik in de beeldbank van het Regionaal Archief Dordrecht een foto uit 1995, toen Ton van Dalen bezig was zijn project Ars Celare Artem (het is kunst om kunst te verbergen) uit te voeren op de Noordendijk. Je weet wel, waarover Gert van Engelen en Ton dat mooie boek Putjes in de dijk publiceerden. Op de voorgrond, tussen het toekijkend publiek, sta jij. Ik was verrast en ontroerd. Ik kende de foto niet, hij zal toen wel in een van de plaatselijke kranten hebben gestaan. Ik kom je graag onverwacht tegen.
Ik herinner mij die zonnige voorjaarsmiddag nog goed. Toen de laatste van de vierenvijftig putjes met persoonlijke herinneringen van buurtbewoners was dichtgelast, gingen we met Ton en enkele vrienden wat drinken in het nabije café De Vrijheid, de kroeg waar ik, toen we nog studeerden, vaak kwam met mijn maatje Peerke, de historicus die noodgedwongen boekhouder werd. Het was amper drie maanden na Peerkes overlijden. Hij woonde een tijd op de Noordendijk, ingang Fortuinhof, in een krot dat alweer jaren geleden is gesloopt en vervangen door dubieus ogende nieuwbouw. Toen hij aan kanker bezweek, leefde hij in ballingschap in het gewest Gelre. Je weet wel waarom. Ik heb mij voor het titelverhaal van mijn boek IJzeren logica enigszins laten inspireren door zijn vrij dramatische levenswandel. Een goeie jongen wie het noodlot slecht gezind was. Hij kon uitstekend koken en wist tijdens de indertijd fameuze etentjes in zijn krot een geweldige sfeer te scheppen. Daarover deden wilde verhalen de ronde, maar waarover doen ze dat niet in het roddeldorp dat Dordrecht eigenlijk is?
We konden Peerkes begrafenis niet bijwonen omdat we in Griekenland waren voor de uitvaart van je vader. Eerst de dienst in het kerkje van Chatzibayram in de bergen van Grieks-Macedonië, waarna de kist op een soort ijskar naar het romantische kerkhof onderaan het dorp werd gereden, waar jij inmiddels ook ligt. Als ik vertrokken ben, wil ik dat mijn as daar bij jou wordt bijgezet. Dat zal wel een hoop bureaucratisch gezeik met zich meebrengen, leer mij Griekenland kennen, maar met een beetje geluk kan dat worden omzeild. Gewoon even de dekplaat oplichten, als niemand kijkt, die asbus erin en klaar is Kees. Wordt leuk zoeken voor de vele bewonderaars van mijn boeken op pelgrimstocht.
Ik heb maar van twee dingen spijt. Van het weggooien van de brieven van mijn eerste, Engelse, vriendinnetje en van het feit dat ik jou nooit heb meegenomen naar Parijs, om een roos te leggen op het graf van Oscar Wilde. Ook iemand met een tamelijk dramatische levensloop, dat hoef ik jou als Angliciste niet te vertellen. Peerke was een zeer talentvolle student en als alles net iets anders was gelopen, had hij een groot historicus kunnen worden. Met hem heb ik het graf van Wilde wel bezocht. In de jaren voor ik jou kende gingen we met onze vriendengroep regelmatig naar Parijs. Niet alleen voor Wilde (en niet te vergeten Jim Morrison), maar ook om tentoonstellingen te bezoeken, veel Pelforth te drinken, te eten bij onze vaste Vietnamees in het Quartier Latin en moed te verzamelen om de hoertjes in de Rue de Budapest te bezoeken. Helaas was die moed nooit toereikend, wat beslist een zegen betekende voor onze krappe beurzen. Van die vrienden is niet alleen Peerke inmiddels dood, ook Wim en Gerrit leven niet meer en ook door dezelfde kutziekte. Als het noodlot mij slechter was gezind dan tot nu toe, hadden ze mij op 21 maart 2016 in het rijtje kunnen bijschrijven, zodat we in het hiernamaals konden klaverjassen.
Het hiernamaals, tja, je hebt mensen die erin geloven. Als het had bestaan, zou ik er vast van jou op mijn falie krijgen vanwege mijn misdragingen op aarde. Dat ik afgelopen vrijdag, na een zeer geslaagd etentje bij goede vrienden, met aanklevend naspoelen, niet van mijn fiets ben getuimeld, mag een klein wonder heten. Je weet, ik ben een bescheiden mens en dan valt het al snel verkeerd.
Er waren meer reizen die we voor ons uitschoven. Later, dachten we, als we met pensioen zijn. We hadden tenslotte het eeuwige leven, nietwaar? Er ligt ergens in mijn werkkamer nog een lijstje met reisdoelen, maar inmiddels ben ik steeds minder happig geworden om van mijn eiland af te gaan. Zeker niet nu de winter voor de deur staat. Tijdens die afschuwelijke, donkere dagen voor kerst kun je maar beter thuis lekker zitten lezen bij de open haard, met de jongedame die nu en dan mijn bestaan wat opluistert op het Nepalese tapijt ervoor. Het lieve kind heeft griep, zodat ik rustig kan werken aan de lezingen die ik binnenkort moet geven.
Vrijdag ga ik naar Oudenbosch, dat dorpje in Brabant met die reusachtige, bordkartonnen kerk, voor een verhaal over de geschiedenis van Kreta. Dat is vanuit Dordrecht nog wel te doen met de trein, maar zaterdag heb ik een lezing in Groningen. Over Macedonië, een onderwerp dat ik tegenwoordig vooral associeer met schreeuwend en vlaggen zwaaiend straattuig. Ik begrijp niet waarom ik die lezing heb aangenomen, al weet ik er meer van dan de verenigde vergadering van de Staten-Generaal. Het onderwerp staat me niet aan, vanwege die associatie, al moet je daar als historicus natuurlijk afstand van nemen. De hele geschiedenis is tenslotte doordrenkt van de walgelijkste types. Groningen is een mooie stad, 'maar wel wat te ver weg,' zou Drs.P. zingen. Er wordt ook weer aan het spoor gewerkt, zodat de reis nog langer duurt dan normaal. Ik moet met een flinke omweg, want ik ga niet in een bus zitten. In een bus kan ik niet lezen, in een trein gelukkig wel.
Ik heb eigenlijk alleen maar ja gezegd omdat ik werd gevraagd door een aardig medelid van het Nederlands Genootschap voor Nieuwgriekse Studies en omdat ik na afloop met Hero Hokwerda, die bezig is aan een serie nieuwe vertalingen van Kazantzakis, maar dit terzijde, naar café Wolthoorn & Co ga. Ik mis nu wel de marathonavond, in het Dordtse Kunstmin, met alle nog levende winnaars van de C. Buddingh'-prijs. Toen ik van die avond hoorde, was de afspraak al gemaakt. Ik had natuurlijk een smoes kunnen verzinnen, maar je houdt je aan je afspraken, vind ik, al is dit wel de laatste keer dat ik een lezing geef op meer dan anderhalf uur sporen van huis.
Wat ik erg aardig vond om te doen, was mijn lezing voor de vereniging oud-Dordrecht, vorige week. Over de geschiedenis van Dordrecht en mijn eigen geschiedenis ter stede. In de Remonstrantse kerk, een thuiswedstrijd dus. Ik zie mij daar als zoontje van de koster nog op mijn rode driewielertje tussen de kerkbanken door scheuren. Ik raak de laatste tijd meer en meer geboeid door lokale geschiedenis. Misschien dat ik in de nabije toekomst wel weer terugkeer tot mijn oude liefde, Dordrecht in de achttiende eeuw en dan vooral het reilen en zeilen van de Patriotten tussen 1780 en 1787, met die pamflettenstrijd. Ook de middeleeuwse geschiedenis van de stad is machtig interessant, maar daar hebben we Henk 't Jong al voor, die onlangs een indrukwekkend boek heeft gepubliceerd over de opkomst van het graafschap Holland (De dageraad van Holland. Geschiedenis van het graafschap 1100-1300). Lokale geschiedenis heeft in ieder geval het voordeel van het archief om de hoek en niet te vergeten het studiecentrum Augustijnenhof, waar ze mij bij mijn voorbereiding voor die Dordtse lezing uitstekend hebben geholpen.
Bij die voorbereiding kwam ik jou dus tegen en ik zal zeker nog vaker in de beeldbank grasduinen, want je weet maar nooit wat voor verrassingen dat nog oplevert. De grootste verrassing deze week was trouwens het bezoek van een journalist die mij kwam interviewen voor de krant. Hij bleek uitstekend voorbereid! Het resultaat ligt straks in de bus, als de bezorger zich niet laat afschrikken door het ijzige novemberweer, maar over het weer klagen we voorlopig niet, na de mooiste zomer sinds 1976.
In gedachten, altijd,
Kees
Dordrecht, 21 november 2018