donderdag, april 15, 2021

Grasmere




In de zomer van 1985 maakte ik een reis naar Engeland. Deels om vakantie te houden, maar vooral om familie en vrienden te zien. In Westcliff, een wijk van Southend-on-Sea, bezocht ik bevriend collega historicus Alan Denny. Hij was in die tijd lid van de English Civil War Society en 'diende' in een van Oliver Cromwells regimenten. Hij had, naast kleurrijke uniformen, een aantal replica's van zestiende eeuwse musketten in huis, inclusief de daarvoor vereiste wapenvergunning. Je kon er echt mee schieten. Alan vertelde dat iemand tijdens een nagespeelde veldslag weleens vergat om de laadstok tijdig uit de loop te halen, zodat deze werd afgeschoten. De geschiedenis naspelen, want daar deed deze vereniging aan, aan het zo waarheidsgetrouw het verleden nabootsen, was niet zonder risico's. Voor de zekerheid heb ik hem nooit verteld dat een van mijn scripties op de middelbare school ging over koning Karel I (1600-1649), voor wie ik altijd een geheime sympathie heb gekoesterd. Gewoon omdat hij in mijn ogen de underdog was.


Na Westcliff bezocht ik Pauline in Sheffield, de charmante ex van een van mijn neven. Zij was eveneens historica, maar stond op het punt dienst te nemen bij de politie. Gewoon als straatagente. Ik begreep daar niets van. Ze had een kostganger, Gary, een reus van een man, wiens gewicht extra woog doordat hij, ook geschiedkundige, was afgestudeerd aan de universiteit van Oxford. Die begreep het wel. Ze gaven les op dezelfde middelbare school die, aldus Gary, werd geterroriseerd door een idioot van een directeur. Pauline was het onderwijs daardoor zat. 


Oxford of Cambridge, dat was een van mijn dromen geweest, maar omdat de schooldecaan op de mulo in 1968 de pas ingevoerde Mammoetwet nog niet goed in het hoofd had, ging ik niet via een briljant HBS-examen richting Engeland, maar werd het, na een HAVO-examen met vier negens, een acht en een zeven, de Pedagogische Akademie en daarna de trap op via de aktes Geschiedenis MO-A en B naar een doctoraal aan de Universiteit Utrecht. Achteraf lang geen slechte keuze, want op die Akademie (toen met vooruitstrevende k) leerden ze je op voortreffelijke wijze de lespraktijk (al heb je daar weinig aan, als je niet een zeker charisma hebt om voor de klas te staan) en tenslotte studeerde ik in Utrecht af bij Maarten van Rossem, die toen nog geen mediabekendheid had, maar al wel een keigoede docent was. Toch had ik drie jaar geleden, toen ik een nichtje opzocht dat promoveerde in Cambridge, jawel, in de geschiedwetenschap, het is een aantrekkelijk vak, een licht gevoel dat ik ergens een boot had gemist. Oxford komt nog aan de beurt, daar studeert een ander nichtje van me historische geografie, maar zolang de coronacrisis voortduurt en ik in de weer moet met testen en maskers en misschien ook nog in quarantaine, onderdruk ik mijn reislust nog maar even.


Terwijl ik in Sheffield verbleef maakte ik op een snikhete augustusdag een uitstapje naar het landhuis Chatsworth, de residentie van de hertogen van Devonshire. Chatsworth was vooral door de inspanningen van Deborah Mitford (1920-2014), de jongste van de befaamde zusjes Mitford (schrijfster Nancy was de oudste), uitgegroeid tot een populaire bezienswaardigheid. Zij trouwde in 1941 met Andrew Cavendish (1920-2004), die in 1950 de elfde hertog van Devonshire werd. Deborah was goed bevriend met de avonturier, schrijver en filhelleen Patrick Leigh Fermor, van wiens boeken ik een groot liefhebber ben, al had ik in 1985 nog maar pas van hem gehoord. De hertogin was zelf trouwens ook zeer vaardig met de pen, een kenmerk van de Mitford zusjes. Van haar inspanningen op Chatsworth herinner ik mij weinig. Ik stapte bij een verkeerde halte uit de bus, miste daardoor een aansluiting met een andere bus en toen ik anderhalf uur later verder kon, sloeg ik in de buurt van Chatsworth ('slechts tien minuten lopen', stond in de reisgids) linksaf waar het rechtsaf moest zijn, zodat ik pas tien minuten voor sluitingstijd arriveerde, waarna mij slechts een snelle blik was gegund.


Na Sheffield trok ik verder naar Newton-le-Willows, dat precies tussen Manchester en Liverpool in ligt en waar sinds jaar en dag mijn oudste neef woont. Historicus en Tudor-specialist, ik verzin het niet. Met hem en een bevriend chemisch ingenieur, de vreemde eend in de bijt, bezocht ik in het Lake District het graf van de dichter William Wordsworth (1770-1850). Hij woonde jaren in het plaatsje Grasmere. Het dagboek Home at Grasmere van zijn zus Dorothy, zijn huisgenote, is zeer de moeite waard. Toen ik het las kreeg ik weer andere dromen. 


Foto: Brian Lord


Geen opmerkingen: