zondag, november 14, 2010

Literair dagboek: Schotland (1)


Op 29 oktober jl. verscheen bij uitgeverij Liverse mijn kroniek, ofwel literair dagboek, Idioten ontloop je nergens. Deze maand komt bij dezelfde uitgever de door mij vertaalde poëzie selectie Het bal in de inrichting van de Schotse dichter en romancier John Burnside uit. In mei 2007 reisde ik, deels met een beurs van het Fonds voor de Letteren, naar Schotland om de vertalingen met Burnside te bespreken en de omgeving te leren kennen waarin het meeste van zijn werk is geschreven. Uiteraard hield ik daarvan ook een literair dagboek bij.


Zondag, 29 april:

De reis naar Schotland aan het voorbereiden. Gisteren de auto schoongespoten, benzine getankt en de banden op spanning gebracht. Rond half één een bliksembezoek van Anastasia Mitrodoti, die met een neef uit Brussel onderweg was naar Amsterdam. Leuk om weer even Grieks te spreken, al ben ik mij altijd bewust van mijn fouten. We konden vanwege het mooie weer in de tuin zitten.

Toen de Grieken vertrokken naar Visser gelopen en onderweg bij het Grenswisselkantoor op het station Engelse ponden gehaald. Ze hadden er maar dertig, de rest moeten we dus op de boot wisselen. In de loop van de dag nog even op het internet gezeten om mijn kennis van de Engelse verkeersregels op te frissen. Bij Visser op het terras met Thijs, Lupius en Han. Kalm aan gedaan, maar 's avonds voor de buis toch in slaap gevallen. Han ging al vroeg naar huis want vandaag rijdt hij met Bep naar de familie Noorman in Montgivrai. Acht uur rijden, als het meezit op die vreselijke rondweg om Parijs.


Dinsdag, 1 mei:

Tayport

Waar we nu weer terechtgekomen zijn, God mag het weten, maar een hotel is het in ieder geval niet. De gastheer, een jonge vader, is aardig genoeg, maar in plaats van in het verwachte viersterrenhotel zijn we gestrand in een (ook viersterren, kennelijk kan dat) bed en breakfast. Ja, het huis is mooi en ligt midden in de rimboe, absoluut in the middle of nowhere. Als er een restaurant zou zijn met een bar, was dat prima, maar dat heeft het Kirkton Barns Country House niet. Het heeft sfeer, de kamer is – op het ontbreken van een tafel om aan te schrijven na – lang niet slecht, maar er is verder niets, behalve diepe stilte. Eigenlijk wil ik hier weg, maar dan moeten we toch die dure overnachtingen betalen en het is maar voor een paar dagen. We hebben wel het idee dat de internetinformatie niet helemaal was wat het moest zijn. Of ik moet scheel hebben gekeken. Het vervelendste is dat we voor het avondeten een heel stuk moeten rijden naar het dichtstbijzijnde dorp, grotendeels over een onverharde en onverlichte weg.


De overtocht met de Pride of Hull verliep voorspoedig, evenals de rit hierheen, maar de accommodatie was klein en benauwd, niet te vergelijken met die luxe, Griekse veerboot van Ancona naar Igoumenitsa in de zomer van 2004. Smalle kooien die je ook nog eens zelf moest uitklappen, waarna je je kont nauwelijks kon keren. Wij schrokken een beetje toen de boot volstroomde met motorrijders en vreesden al een invasie van Hell's Angels, maar het waren allemaal brave huisvaders met moeder de vrouw achterop. Rondom onze hut logeerde een roedel Franse pubers op schoolreis. Ze maakten tot een uur of twaalf geweldig stampij, maar daarna hoorden we niets meer.


Een hapje gegeten in de inn in Dairnsie, een paar kilometer verderop. Lekker, maar qua hoeveelheid wat aan de schraperige kant. Daarentegen een alleszins smakelijke huiswijn. Gastheer James, die ook nog taxichauffeur blijkt te zijn, heeft ons gehaald en gebracht. Dairnsie valt onder de gratis service van het huis, maar als hij ons naar St. Andrews brengt, kost het vijf pond heen en vijf pond terug. Nu, daarvoor hebben we de eigen automobiel.


Woensdag, 2 mei:

Tayport

De rust en stilte zijn weldadig. Jammer dat er geen enkele faciliteit is, behalve een leeskamer met televisie 's avonds. Gasten worden verzocht na het ontbijt te vertrekken en pas weer 's avonds terug te komen. Nu zijn wij de enige gasten, dus zo nauw zullen we de regels niet nemen, maar vreemd is het wel. Er lopen twee gezellige katten rond, een rooie en een schildpad. Ze zijn erg aanhankelijk.

Toen wij gisteren rond vier uur arriveerden, hing er een briefje op de deur met 'Beste gast,' en daarna de mededeling dat de gastheer rond vijf uur zou komen. Dat vonden we tamelijk eigenaardig voor een viersterrenetablissement. Gelukkig was het aardig weer. We hebben de auto geparkeerd en zijn op een bankje in de tuin gaan lezen tot James kwam opdagen, die zijn peuter had opgehaald in St. Andrews. Eénentwintig jaar en al een kind van drie. Hij vertelde dat het huis al vier generaties in de familie is. Herenboeren, kleine landadel, ze hebben ook een landbouwbedrijf. Ik moest ineens denken aan farmer Bolton uit Far from the Madding Crowd van Thomas Hardy. Na een poosje liep er ineens een oudere heer te stofzuigen en hoorden we een vrouwenstem in de keuken. Het huis maakt wel een zeer nette en warme indruk, door de bepaald luxe, maar gelukkig niet moderne, inrichting.


Na het ontbijt naar St. Andrews gereden, ongeveer twintig minuten hier vandaan. Een kleine, sfeervolle stad, met de middeleeuwse universiteitsgebouwen nog ongeveer zoals in de tijd van Boswell en Johnson. Ik dacht, toen we langs het Instituut voor Middeleeuwse Geschiedenis liepen: wat moet het een genoegen zijn om te doceren aan zo'n oude, maar vooral kleinschalige universiteit. Niet zo'n enorme, door afstandelijke bureaucraten bestierde leerfabriek. Naast studentenstad is St. Andrews bekend om zijn golfsport, maar die heeft eerlijk gezegd mijn belangstelling niet. Evenals cricket, hoewel ik dat vroeger in Engeland nog wel heb gespeeld.


Langdurig de ruïnes van het bisschoppelijke paleis en de kathedraal bekeken. Beiden verwoest door het religieus fanatisme van de 16e eeuw. Door het centrum gewandeld en het café op North Street opgezocht, waar we vrijdag met John Burnside hebben afgesproken. Aan de overkant, bij de Ladyhead Bookshop, koffie gedronken en geluncht. Een geweldig idee, dacht ik, koffiehuis en boekwinkel, maar er was uitsluitend christelijke lectuur. Interessant voor een student theologie, maar niet voor ons.

Doorgereden naar Crail, het eerste van de vissersdorpjes in de East Neuk van Fife die we willen bezoeken, omdat Burnside erover schrijft. Crail, Cellardyke (waar hij een tijdje heeft gewoond) en Anstruther (spreek uit: Enster). Sfeervolle, uit natuursteen opgetrokken plaatsjes aan de Firth of Forth, die machtige, geheimzinnige zeearm uit Johns gedichten. Overal waar we liepen, vooral bij de haven van Cellardyke, kwamen regels uit zijn poëzie bovendrijven. Zo stonden we aan de 'railings' uit Another Poem About Fish en stuitten we op de Tolbooth Wynd. Dat is dus geen gehucht, maar Wynd blijkt steeg te betekenen. Dat was nog niet bij mij opgekomen. Na Anstruther reden we door Pittenweem, waar we even aarzelden of we wel of niet naar het nabijgelegen gehucht zouden rijden, waar Burnside nu woont. Omdat hij ons niet thuis heeft uitgenodigd, maar een ontmoeting in North Street voorstelde, besloten we uiteindelijk om het niet te doen en via Upper-Largo terug te rijden naar St. Andrews. Daar in The Criterion, een pub uit 1871, historisch jaar, een pintje Guiness gedronken. In Schotland mag nergens in de horeca meer worden gerookt, met gevolg dat er overal terrasjes zijn ontstaan, waar vrijwel de gehele klandizie zit. Vanmiddag weliswaar in de zon, maar ook als er een scherpe, akelige wind staat, zoals vanmorgen. Voor de zon rond het middaguur verscheen was het bewolkt, het 'gun-metal gray' van John boven de zeearm. In Crail wat blikjes Guiness ingeslagen voor op de kamer. Het aardige van James is dat hij op iedere kamer een voorraadje gratis whisky aanhoudt voor de gasten, dat dagelijks wordt aangevuld.

Vanuit The Criterion, waar vier bulderende Schotten al snel de sfeer kwamen bederven, naar Church Square gelopen voor een vroeg diner in The Doll's House. Ik had geweldige vis op zeebanket en Stella iets vegetarisch dat ze erg lekker vond. De porties waren ook minder benauwd dan gisteren en de wijn weer smakelijk, al heb ik maar één glas gedronken vanwege het autorijden. Vroeger moest je in Groot-Brittannië met The Good Food Guide op stap, of naar een Indiër, om niet te worden vergiftigd, maar op culinair gebied is de beschaving inmiddels doorgebroken.



Geen opmerkingen: