zondag, juli 31, 2011

De omslag


Er rezen bij mij enkele vragen, toen ik het boekje De omslag las van Daniëlle van Bennekom, dat gaat over de verwerking van een overval. Waarom gaat iemand die het slachtoffer is van een overval op het internet op zoek naar hulp, nadat de bemoeienis van Slachtofferhulp Nederland niet tot bevredigende resultaten heeft geleid? Waarom niet naar lokale instanties die als te goedertrouw bekend staan? Waarom on-line een psychiater zoeken als een eenvoudig bezoek aan de huisarts tot een adequate verwijzing kan leiden? Natuurlijk, ik begrijp ook wel dat het internet snel en gemakkelijk informatie kan geven, maar dat lijkt me juist in het geval van een kwetsbaar slachtoffer van een traumatische ervaring tamelijk riskant. Je weet in eerste instantie nooit zeker met wie je te doen hebt en dan via het net een afspraak maken met een onbekende meneer, die je alleen maar vertrouwt omdat zijn organisatie zegt de weduwe Heijn als beschermvrouwe te hebben, dat is nogal wat. In dit geval bleek het een gelukkige keus, maar voor hetzelfde geld val je in handen van een of andere oplichtersclub of erger. Iedereen kan wel roepen dat die en die je beschermvrouwe is en daarbij een bekende foto plaatsen. Het lijkt er in ieder geval op dat de schrijfster in de periode na de overval toch minder bang was uitgevallen dan ze zelf meende.


In de vorm van een interview worden de verwikkelingen na de overval beschreven, waarin de betrokkene zich in eerste instantie als angstig slachtoffer nogal in de kou gelaten voelt door politie en hulpverleners. Dat verandert als ze op zoek gaat naar hulp om die angsten te boven te komen. Zo komt ze, via het internet dus, terecht bij een stichting voor slachtoffers en daders, met de voor de hand liggende naam Stichting Slachtoffers & Daders. Na enkele gesprekken met een hulpverlener heeft de confrontatie, via deze organisatie, met een ex-dader (hoewel niet de ex-dader van deze overval, onduidelijk blijft of die ooit is opgepakt en veroordeeld, hoewel hij bij de politie bekend is) voor de schrijfster een dermate positieve invloed, dat daarmee de omslag teweeg wordt gebracht, de omslag van angstig slachtoffer naar iemand die weer op twee zelfverzekerder benen door het leven kan. Een positieve afsluiting daardoor van een beroerde periode, wat ook blijkt uit haar kalme reactie op een inbraak in haar woning, op de kop af drie jaar na de overval.


De wijze waarop Daniëlle van Bennekom haar ervaringen beschrijft is duidelijk en recht door zee. Het boekje kan daardoor voor andere slachtoffers van een overval een interessante leidraad zijn, al verwerkt iedereen zo'n traumatische gebeurtenis uiteraard op eigen wijze. Wie er meer over wil weten kan terecht bij info@slachtoffersendaders.nl.


Daniëlle van Bennekom – De omslag. Uitg. Free Musketeers. ISBN 978-90-484-1949-4, euro 13.95

woensdag, juli 27, 2011

Ongemanierd, ruw, agressief en geneigd tot oplichterij


Er zullen misschien wel landen zijn waar een positief beeld bestaat van taxichauffeurs, maar ik ken ze niet. Wel voorbeelden te over dat het beroep op veel plaatsen ter wereld op weinig sympathie kan rekenen. Ongemanierd, ruw, agressief en geneigd tot oplichterij zijn meestal de associaties en dat is niet van vandaag of gisteren. Ook toen ze nog koetsier waren, stonden taxichauffeurs slecht bekend. Lees Dickens er bijvoorbeeld maar op na. Het zegt iets dat wij als pubers ons illegale vuurwerk voor Oud en Nieuw indertijd betrokken van een taxichauffeur.


In Griekenland is de beroepsgroep eveneens weinig populair, vooral nu ze bezig is aan een staking voor onbepaalde tijd, waarvan het einde nog lang niet in zicht is. De chauffeurs lopen te hoop tegen de door Europa afgedwongen liberalisering van hun beroep. Zij vrezen dat hun vaak duur gekochte vergunning (er bestaat een levendige handel in taxivergunningen en verhuur daarvan, op zich al een misstand, waardoor veel verkeerde types achter het stuur terechtkomen) waardeloos zal worden en dat zij door toenemende concurrentie werkeloos zullen worden. Concurrentie in de taxibranche is echter hét middel om iets aan de misstanden te doen die in Griekenland aan het taxiwezen kleven. Het oplichten van toeristen en andere argeloze passagiers is aan de orde van de dag. Chauffeurs gedragen zich bot en agressief en rijden soms als volslagen idioten, waarbij ze niet alleen hun eigen leven, maar ook die van hun passagiers in gevaar brengen. Dat als ik tenminste het commentaar in The Athens News van 22 juli jongstleden mag geloven.


Mijn ervaringen met taxi-chauffeurs in Nederland zijn tot op heden niet zo slecht. Op een enkele griezel na trof ik chauffeurs die op zijn minst correct hun werk deden. Een paar keer zat ik in Dordrecht in de wagen bij iemand die totaal niet wist waar hij was, maar die wel braaf mijn aanwijzigingen opvolgde om via de kortste route naar het bedoelde adres te rijden. Het is natuurlijk een blamage dat een chauffeur de weg niet weet, maar dat valt niet in de categorie wangedrag of oplichterij. Van sommige vrienden hoor ik goede ervaringen, er zijn er ook bij die met puur tuig te maken kregen. Opvallenderwijs was dat steeds in Amsterdam, hoewel ik zelf daar tot nu toe correct vervoerd ben. Wel hebben taxichauffeurs er weleens een poging gedaan mij laagvliegend van de sokken te rijden, maar dit terzijde.


Mijn ervaringen in Griekenland zijn wat minder. Ja, ik zit weleens bij een vriendelijke chauffeur in de wagen en ja, meestal wordt de meter wel aangezet bij het wegrijden, maar je moet er altijd zelf op letten. Vaak wordt ongevraagd (aan mij) onderweg iemand opgepikt die toevallig dezelfde kant op moet, wat ik onaangenaam vind, maar goed. Als ik van en naar het vliegveld ga, gebeurt het zelden dat een chauffeur zich op de rondweg van Thessaloniki aan de maximum snelheid van 90 km houdt, meestal vinden ze 130/140 normaal. Kom je vanaf het vliegveld dan mag er om een of andere reden een toeslag berekend worden. Hoewel ik altijd naar hetzelfde adres ga, is die toeslag nooit dezelfde. Een paar keer hebben chauffeurs geprobeerd de prijs op te drijven door om te rijden. Gelukkig ken ik de stad en spreek ik goed Grieks. Ik laat zo iemand direct stoppen en stap uit. Er is altijd wel een andere taxi, want dat is een groot voordeel in Griekenland, je kunt ze gemakkelijk op straat aanhouden. Ik kan mij herinneren dat Stella en ik ooit in een Atheense taxi zaten, waarvan de chauffeur de meter niet aanzette omdat hij beweerde dat dan de airco niet meer werkte. Ook toen zijn we direct uitgestapt. Op een keer moest ik naar het Instituut voor Balkanstudies in Thessaloniki. 'Waarom zet u de meter niet aan?' vroeg ik de chauffeur. 'Omdat die kapot is.' Ik ging daar regelmatig heen, de rit kostte meestal rond de 800 drachmen. 'Goed,' blufte ik, 'ik maak deze rit dagelijks en betaal altijd rond de 500 drachmen.' De chauffeur probeerde de meter nog een keer en toevallig werkte hij ineens weer. Buitengewoon stipt zijn de 'radiotaxi's' die je van tevoren bestelt, maar ook weer tegen een, in dit geval van tevoren bekende toeslag, al heb ik ook al een keer of twee, drie daarover met een chauffeur ruzie moeten maken.


Je hebt ze soms nodig, maar er zijn te veel incidenten gepasseerd en ik heb te veel idioot rijgedrag meegemaakt om echt veel sympathie op te brengen voor de Griekse taxichauffeur in het algemeen. Nu ze midden in het toeristenseizoen een staking voor onbepaalde tijd zijn begonnen, is die sympathie vrijwel tot het nulpunt gedaald. Wie worden er het slachtoffer van? Toeristen vooral. En verder ouden van dagen en invaliden die niet in staat zijn het openbaar vervoer te gebruiken. Griekenland is voor een kwart van zijn inkomsten afhankelijk van het toerisme. Dan moet je vooral in het hoogseizoen gaan staken en havens en vliegvelden blokkeren. Het is duidelijk dat voor de bonden van taxichauffeurs het belang van de portemonnee boven dat van het land gaat en zij zijn niet de enigen. Als er iets is waar de Griekse vakbonden in uitblinken, hoe begrijpelijk de boosheid over de door Europa opgelegde economische maatregelen ook, dan is het in schieten in de eigen voet.

maandag, juli 18, 2011

Vier uur slaap


Doorgaans houd ik kantooruren aan, hoewel het me ook weleens overkomt dat ik 's avonds laat ineens nog aan een gedicht begin. Dat zijn wonderlijke dingen: als me een goede regel invalt die tot iets kan leiden moet ik direct aan de slag, want een uur later is die regel anders weer uit het brein gewaaid. Ben ik echter bezig aan een tijdschriftartikel, een kort verhaal, een vertaling, mijn literair dagboek, of heb ik leeswerk voor een geleerd stuk over de geschiedenis van het veelgeplaagde Griekenland, dan doe ik dat 'op kantoor.' Van negen tot twaalf en als het moet, wanneer er weer eens een deadline loert, mag het na de lunch een uurtje meer zijn. Ik ben net als Maarten 't Hart een uitgesproken ochtendmens, dus meestal sta ik rond half zeven al fluitend mijn sinaasappeltjes te persen, mijn zelfgebakken brood te snijden en naar de vitamine-b pillen te zoeken, want je moet wat na een avondje stamkroeg. Tegen half negen even snel naar de krantenboer voor de waan van de dag, daarna een pot koffie, of soms een Turkse koffie vooraf (die in mijn geval uit Griekenland komt) en dan nijver aan het werk, zoals een Bourgondische calvinist (een label dat ik ooit van collega historicus Guus de Landtsheer kreeg opgespeld) betaamt. Nu en dan kijk ik even een paar minuutjes tussendoor op Facebook, roep wat en log daarna snel uit, want ze moesten eens denken dat ik daar de hele godganselijke dag zit te koekeloeren.


Dat vroege opstaan heeft voordelen. Zo werd ik vanmorgen om tien over half zeven niet wakker van het bezorgen, middels een reusachtige vrachtwagen, van de nieuwe keuken van een van de buren. Het is meestal nog stil in de buurt, de vogels kwinkeleren dat het een lieve lust is en je kunt je buiten op het land wanen, terwijl je midden in de stad woont. Ik houd ervan om voor ik iets ga doen op mijn gemak rond te keutelen of de belevenissen van de vorige dag in mijn dagboek te noteren. Even opschrijven wie nu weer wat in de kroeg in mijn halfdove oor heeft zitten tetteren. Meestal zijn dat dingen die achteraf mijn heerlijke inkt van J. Herbin (Blue myosotis) niet waard zijn en dus nooit terecht zullen komen in het literair dagboek, maar soms zitten er pareltjes van verhalen tussen. Ik lees ook graag een boek tijdens het ontbijt terwijl ik op mijn gemak luister naar het Radio 1 journaal. Daarin hoor je soms kolderieke taal- en andere fouten. Die komen meestal wel in het literair dagboek terecht. De afgelopen maand was ik vijf maal op de radio, bij respectievelijk de NOS (Met het oog op morgen) en BNR-Nieuwsradio en één keer op de buis bij EenVandaag, om Griekenland uit te leggen voor andersdenkenden. Bij het terugluisteren hoorde ik dat ik mij ook weleens verspreek, al heb ik mezelf nog niet betrapt op klassiekers als 'een aantal mensen gaan'. Ook heb ik echte blunders, zoals die van een Radio 1 verslaggever die op woensdag 1 juni 2005 beweerde dat Bolsward aan het IJsselmeer lag, weten te vermijden.


Als ochtendmens heb ik 's morgens veel meer energie dan later op de dag en verzet daardoor drie keer zoveel werk als in de middaguren. Toen ik nog in het onderwijs rondliep waren mijn lessen enthousiaster naarmate het uur vroeger was. Ik had een ongelofelijke hekel aan negende en tiende uren, straftijden die je een leraar, en al helemaal de leerlingen, eigenlijk niet mag aandoen. Het liefst was ik mijn lessen om half zeven 's morgens begonnen, om tegen half twee 's middags te stoppen, maar ja, niet iedere leerling is een ochtendmens. Er waren erbij die tegen een uur of tien, half elf nog aan het doorslapen waren in de klas. Die werden nogal eens gewekt door een goed gemikt krijtje tussen de ogen. 's Avonds komt er weinig uit mijn handen. Voor de buis val ik vaak van verveling in slaap, tenzij er echt kwaliteit wordt geboden, zoals nu op de BBC de herhaling van Pride and Prejudice. Daarom luister ik meestal naar de radio. Daarbij kun je lezen of andere dingen doen, koekeloeren op Facebook bijvoorbeeld. Het liefst duik ik tegen een uur of elf met een boek in bed, hoewel ik dan altijd nog naar Met het oog op morgen luister en regelmatig de onvolprezen uitzendingen van Radio Bergeijk haal. Het is goed om de nacht in te gaan na even goed gelachen te hebben. Bovendien: hoe minder je slaapt, hoe meer je leeft. Ik had een tante die tot op hoge leeftijd een uitbundig bestaan leidde en regelmatig halve nachten met vriendinnen zat te kaarten. Haar lijfspreuk was: 'een mens heeft maar vier uur slaap nodig.' Wie weet ga ik dat ook nog eens roepen. Moet ik alleen de televisie de deur uit doen, vrees ik.



donderdag, juli 14, 2011

Ruzie om 'Macedonië'


In 1995 sloten Griekenland en zijn buurland, de Former Yugoslav Republic of Macedonia (FYROM), een Interimakkoord, waarbij een hoogoplopende ruzie tussen de twee staten voorlopig werd beslecht. Die ruzie ging over de vraag of de FYROM zich wel of niet Republiek Macedonië mocht noemen. Athene vond van niet, Skopje vond van wel. De commotie over de naam Macedonië was vooral voer voor nationalisten, die aan beide kanten van de grens met veel tamtam en getetter het heilige vuur van de vaderlandsliefde aanwakkerden. Het kleine, onbetekenende FYROM, dat zich in september 1991 onafhankelijk verklaarde van Joegoslavië, speelde op slimme wijze de underdog, wat veel internationaal begrip opleverde. De weinig diplomatieke wijze waarop Athene opereerde, deed Griekenland al snel in de beklaagdenbank belanden als bully van een klein en zwak derdewereldland. Vooral de agressieve retoriek van Andreas Papandreou, tijdens zijn tweede en laatste periode als premier (1993-1996), genereerde veel sympathie voor de FYROM. Toch was het onder Papandreou dat het akkoord er kwam. Het was niet de enige keer dat zijn woorden en daden een opmerkelijke discrepantie vertoonden.


De Europese media en de Europese politici blonken, op een enkele uitzondering na, uit door een pijnlijk gebrek aan kennis van de historische achtergronden van het conflict. Historici uit beide landen droegen bij aan de verwarring, door veelal nationalistische mythologieën te propageren, in plaats van met een zo objectief mogelijk, op feiten gebaseerd verhaal op de proppen te komen.


Op grond van het Interimakkoord liet Griekenland zijn verzet tegen erkenning van 'Skopje' door de EU en toelating van het land tot de VN varen. Voorlopig zou in internationale fora de naam FYROM moeten worden gebruikt. In de Europese media wordt al jarenlang meestal over Macedonië gesproken als men de FYROM bedoelt. De vraag onder welke officiële naam het land uiteindelijk door het leven zal gaan, sleept zich echter tot op heden voort. Voor een beschouwer van buiten de arena is het inmiddels zonneklaar dat een compromis in de trant van een combinatienaam (Noord-Macedonië, Vardar-Macedonië of Nieuw-Macedonië) een logische oplossing is. Skopje haalt daarmee de naam Macedonië binnen, voor Griekenland is van belang dat er geen verwarring met Grieks-Macedonië meer is. Vooral de regering in Skopje wil er nog niet aan. Hoe sterker de nationalistische sentimenten en het daaruit voortvloeiende wantrouwen jegens de buren, des te minder beweging in de standpunten. Vooruitlopend op het onvermijdelijke zal ik de FYROM in de rest van dit artikel aanduiden als Noord-Macedonië.


De vraag is waarom Noord-Macedonië persé Republiek Macedonië wilde heten en waarom de Grieken daar zo tegen waren. Het antwoord is te vinden in de turbulente historie van het gebied, dat nog tot 1912 onder Osmaans bestuur stond en een bonte mengeling van bevolkingsgroepen kende. Een gebied waarop zowel Griekenland, Servië als Bulgarije rond 1900 aanspraak maakten. Om die aanspraken te rechtvaardigen werden etnische verwantschap en vooral de geschiedenis in stelling gebracht. Voor een goed begrip van het conflict is het noodzakelijk ver terug te gaan in het verleden.


De precieze aard van de Macedoniërs in de oudheid is enigszins omstreden. Zelf zagen zij zich als Grieken, hoewel ze niet altijd door de rest van de oude Grieken als zodanig werden geaccepteerd. Voor een deel kwam dat door een superioriteitsgevoel jegens de boerse bergbewoners uit het noorden. In de vierde eeuw voor Christus kwam daar de anti-Macedonische propaganda bij, vooral vanuit Athene, die werd gevoed door de angst voor de groeiende macht van de Macedonische koningen. Inmiddels zijn er zoveel historische bronnen voorhanden dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de oude Macedoniërs Dorische Grieken waren, die in de noordelijke periferie zijn blijven hangen en niet verder naar het zuiden zijn getrokken, zoals de eveneens Dorische Spartanen. Het grondgebied van het Macedonië in de oudheid was overigens kleiner dan wat we er tegenwoordig onder verstaan. Het was beperkt tot min of meer het huidige Griekse deel, zonder het schiereiland van Halkidíki. Het huidige geografische Macedonië kreeg vorm na de komst van de Romeinen.


Van enige etnische verwantschap van de bewoners van Noord-Macedonië met de Macedoniërs uit de oudheid is geen enkele sprake. De meerderheid wordt gevormd door Slaven, die linguïstisch verwant zijn aan de Bulgaren. De Albanezen zijn de grootste minderheid. Daarnaast treft men er kleine minderheden van zigeuners (Roma), Turken en Vlachen. Op de Albanezen na, van wie wordt aangenomen dat zij afstammen van de oude Illyriërs, hebben deze volken zich vanaf de zevende eeuw van lieverlee in het gebied gevestigd.


Na de Eerste en Tweede Balkanoorlog (respectievelijk 1912 en 1913) werd Macedonië bij het Verdrag van Boekarest verdeeld. Griekenland verkreeg ongeveer 50%, Servië 40% (het huidige Noord-Macedonië) en Bulgarije, de verliezer van de Tweede Balkanoorlog, 10%. De Grieken in de Servische en Bulgaarse delen zijn na de Eerste Wereldoorlog onder druk van de omstandigheden vrijwel volledig naar Griekenland vertrokken. Dat geldt eveneens voor de Bulgaren, die werden uitgewisseld met Grieken. De Slaven in Grieks-Macedonië emigreerden vooral tussen de wereldoorlogen en tijdens de Griekse burgeroorlog naar Servië (vanaf 1918 Joegoslavië), Canada of Australië. In Grieks-Macedonië resteert van hen nog slechts een kleine minderheid. Na de Grieks-Turkse oorlog (1919-1923) werd een aanzienlijk deel van de 1,2 miljoen Grieken die Turkije moesten verlaten geherhuisvest in Grieks-Macedonië.


Waarom wordt zelfs de oudheid er in de ruzie om de naam van Noord-Macedonië bijgehaald? Omdat de geschiedenis een grote rol speelt bij de vorming van de nationale identiteit van Grieken en Noord-Macedoniërs. In beide landen is een sterk nationalistische geschiedschrijving dominant. Een geschiedschrijving die in dienst staat van de natievorming en waarbij verheerlijking van eigen land en volk, en vooral van de eigen helden, cruciaal is. De natie komt als glorieuze overwinnaar uit de strijd tegen haar vijanden. Dat zijn zonder uitzondering buurvolken, vreemde overheersers en/of etnische minderheden die de eenheid en het karakter van de natie zouden bedreigen. Soms leidt dat tot opvattingen die nogal afwijken van de werkelijkheid.


Zo is een extreme opvatting in de historiografie van Noord-Macedonië dat de Slaven, of althans een deel ervan, zouden afstammen of zich zouden hebben vermengd met de oorspronkelijke Macedoniërs, waarvan het Griekse karakter wordt ontkend. Volgens deze zotte bewering, waarvoor tot op heden geen enkel bewijs is geleverd, is Alexander de Grote dus geen Griekse held, maar een voorvader van de Slaven in Noord-Macedonië, die tot vroeg in de 20e eeuw in vrijwel alle historische bronnen overigens nog als Bulgaren werden aangeduid. Om die reden draagt het vliegveld van Skopje tegenwoordig zijn naam. Het is vooral deze extreme opvatting, die overigens lang niet door alle historici uit Noord-Macedonië wordt gedeeld, die de Grieken de stuipen op het lijf jaagt.


Volgens de nationalistische Griekse historiografie is de Griekse staat in rechte lijn een voortzetting van het Griekenland uit de oudheid. Deze continuïteitstheorie is midden 19e eeuw geboekstaafd door Konstantinos Papparigopoulos, die een ononderbroken band zag vanaf de oude Grieken, via het rijk van Alexander de Grote, Byzantium en het hooghouden van de Griekse vlam door de orthodoxe kerk, tijdens het Osmaanse bestuur, tot en met de Griekse staat die in 1821 werd geboren. Deze uit wat wonderlijke bochten bestaande theorie is nog steeds de basis van het geschiedenisonderwijs op de lagere en middelbare school. Op de universiteit is zij niet meer dominant en ontmoet zij steeds meer kritiek van prominente historici waaronder John Koliopoulos en Thanos Veremis. Hun moderne opvattingen en het doorprikken van allerlei nationalistische mythologieën, zijn echter allerminst populair bij nationalisten en de invloedrijke Griekse kerk.


Toen de ruzie om de naam Macedonië uitbrak, legden de Grieken sterk de op de (oude) geschiedenis. Het gebruik door 'Skopje' van deze naam zou neerkomen op een onverhulde poging tot het kapen van Grieks erfgoed. De Grieken voelden zich in dit standpunt gesterkt door een aantal domme provocaties van de kant van Noord-Macedonië. Zo werd als embleem voor de nieuwe staat een zonneteken gekozen dat in de oudheid overal in Griekenland, maar zeker in Macedonië, als symbool werd gebruikt. In de preambule van de grondwet werd opgenomen dat de regering van Noord-Macedonië zich ook moest bekommeren om de belangen van Macedoniërs buiten de grenzen, wat door de Grieken als een mogelijke opening tot inmenging in hun binnenlandse

aangelegenheden werd gezien. Nationalisten in Skopje lieten namaak-muntbiljetten circuleren met daarop de Witte Toren van Thessaloniki en landkaarten waarop Grieks-Macedonië als bezet gebied werd aangemerkt. De Grieken op hun beurt plakten havens en vliegvelden vol met stickers, waarop aan buitenlandse bezoekers in het Engels werd verkondigd dat Macedonië Grieks was, is en zou blijven, waaraan de oproep 'study history' werd toegevoegd. Menig toerist keek daar verbaasd van op. Menig journalist ook, want de Griekse campagne tegen erkenning door de EU van de Republiek Macedonië onder die naam, riep in de Europese pers meer weerstand dan bijval op. Het historisch argument werd niet begrepen, als onzinnig beschouwd, of beiden. Binnen de EU kreeg Athene schoorvoetend bijval. Dat had meer te maken met de toestand in het uiteengevallen Joegoslavië dan met sympathie voor het Griekse standpunt. Net voor de Grieken in januari 1994 het voorzitterschap van de EU (toen nog EG) zouden aanvaarden, erkenden Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Italië, Groot-Brittannië en Nederland de jonge staat officieel. Weliswaar voorlopig als FYROM, maar de boodschap aan Athene was duidelijk.


Wellicht had Griekenland op meer begrip in het conflict kunnen rekenen als zijn bezwaren niet vergezeld waren gegaan van veel nationalistisch geschreeuw en gelamenteer over het historisch erfgoed. Inderdaad, men had een punt waar het om het Griekse karakter van de oude Macedoniërs ging, maar in wezen was dat irrelevant. Wat werkelijk van belang was, waren de reële angsten die in Athene leefden voor territoriale claims van het noordelijke buurland op Grieks grondgebied. Die leken in 1913 bij het Verdrag van Boekarest ter rustte te zijn gelegd, maar niets was minder waar. Tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog was het Joegoslavische bewind wel degelijk uit op inlijving van Grieks-Macedonië bij Joegoslavisch-Macedonië. Dat was een van de redenen, wellicht de belangrijkste, voor de Joegoslaven om de Griekse communisten te steunen in de burgeroorlog, die duurde tot 1949. In de gelederen van de Griekse communisten vocht een proportioneel groot aantal Slavischsprekenden mee. Na de burgeroorlog liet Joegoslavië haar aanspraken vallen. In 1954 sloot het zelfs met Griekenland en Turkije een pact van bijstand, dat trouwens maar een kort leven beschoren was. Bulgarije handhaafde zelfs tot 1956 haar aanspraken op Grieks-Macedonië.



Met het onafhankelijk worden van Noord-Macedonië ontwaakte de Griekse angst voor territoriale aanspraken opnieuw. Voor de buitenwereld leek er weinig aan de hand. Noord-Macedonië was een buitengewoon arm bergstaatje van ruim 25.000 vierkante kilometer (ongeveer even groot als Zwitserland) met een bevolking van nauwelijks twee miljoen inwoners. Griekenland leek daar een reus bij. Gegeven het feit dat Noord-Macedonië na het uitroepen van de onafhankelijkheid nauwelijks beschikte over een leger, laat staan over modern oorlogstuig, en Griekenland een van de hoogste defensiebudgetten van de NAVO had, leek het Griekse gevoel van bedreigd te worden paranoïde onzin. Toch kunnen we de zaak daarmee niet zomaar afdoen. De Balkan was net voor een deel geëxplodeerd door het bloedige uiteenvallen van Joegoslavië. Er bestond een niet geheel te verwaarlozen kans dat de oostelijke Middellandse zee eveneens in vlammen zou opgaan. Daar speelde een aantal conflicten, waaronder diepgaande onenigheid tussen Griekenland en Turkije over de Turkse bezetting van Noord-Cyprus, de afbakening van het continentaal plat in de Egeische Zee, de afbakening van het luchtruim en de uitbreiding van de territoriale wateren. Het uitsturen van een exploratievaartuig door Ankara naar de Egeïsche Zee in 1987, bracht beide landen op de rand van oorlog. De grote angst nu in Griekenland was dat Turkije zich zou opwerpen tot beschermheer van Noord-Macedonië om zijn positie tegenover Athene te versterken. Dat was gezien de snelle erkenning door Turkije van de Republiek Macedonië geen onzinnige gedachte. Wellicht had het uitspelen door Athene van de strategische kaart in plaats van de nationalistisch-historische tot meer begrip binnen Europa geleid. Of dat ook voldoende zou zijn geweest om de regering van Noord-Macedonië, die zich tot nu toe zeer compromisloos opstelt, tot een definitieve oplossing te bewegen, is nog maar de vraag.


De regering in Skopje hield vooral onder druk van het zeer populaire nationalisme voet bij stuk. Een wat overgevoelige angst voor roof van het Griekse erfgoed en een reële angst voor territoriale aanspraken en Turkse bemoeienis zorgden voor een hard standpunt in Athene. Het Interimakkoord, dat na moeizame bemiddeling tot stand kwam, was in beider belang. Noord-Macedonië kon ongehinderd een rol gaan spelen op het internationale toneel en zich economisch gaan ontwikkelen. Dat laatste was ook een Grieks belang, als relatief grote investeerder op de Balkan. De mogelijkheid van een as Skopje-Ankara werd aanzienlijk minder waarschijnlijk. Wanneer de tijd rijp is voor een definitieve oplossing van de ruzie is niet te voorspellen. Conflicten kunnen taai zijn, zeker in gebieden waar het nationalisme een sterk bepalende kracht is in de politiek.

maandag, juli 11, 2011

Literair dagboek: Griekenland (slot)

Vrijdag, 31 augustus 2007:

Thessaloniki

De zomerweken zijn weer angstwekkend snel omgevlogen. Stella heeft de koffers gepakt. Gisteren hebben we afscheid genomen van broers, schoonzussen en nichtjes. We gaan terug naar het land van de korte lontjes, de messentrekkers en de regenluchten. Hier en daar laaien de bosbranden weer op. Er dreigt een vierde hittegolf. Gisteren kwam ineens een gedicht over onze bloeiende cactus. Wonderlijk fenomeen dat van februari tot de zomervakantie zonder een druppel water doorleeft en daarna prachtige bloemen produceert, al houden die het maar een enkele dag.



Echinopsis hybride


Boven je pantser

opent zich een lonkende kelk


de volharding waarmee je overleeft

barst uit in nieuw verlangen


fel brandt een vlam van behaagzucht

tegen het legergroen van alle dag.


Je zindert tot de avondwind,

dan laat je het hoofd hangen


en eer de sterrenhemel aanwast

dooft hartstocht tot afval zonder nut.



In: Kees Klok – Het is al laat. Gedichten. Liverse 2009.



Zondag, 2 september:

Bij de terugreis maar een uur vertraging. Zag op Schiphol in een kwartier meer malloten dan in zeven weken Thessaloniki. Aan het Dordtse station was weer geen taxi te bekennen. Achterlijk gat. Op zaterdagmiddag half drie, terwijl het niet eens regende! 'Het is druk,' meldde de telefonist van de Taxicentrale. 'Schaf dan meer auto's aan,' dacht ik. Toen er na een kwartier nog geen taxi was, is Stella met de koffers in de stationshal gebleven en ben ik naar de Cornelis de Wittstraat gelopen om onze eigen auto op te halen. Thuis weigerde de cv-ketel dienst. Geen warm water. Wasserthal gebeld om het nummer van de storingsdienst. Pas daarna herinnerde ik mij dat ik voor ons vertrek het gas had afgesloten.

maandag, juli 04, 2011

Literair dagboek: Griekenland (6)

Zondag, 26 augustus 2007:

Thessaloniki

We maken ons zorgen over het bos op onze berg. Als daar de brand in gaat lopen delen van de stad gevaar. Het gevaar is reëel. Het is kurk en kurkdroog en het waait flink. Als we gaan wandelen verbazen we ons altijd over de talloze peuken die wij op het pad vinden. Toezicht is moeilijk. Na de vorige brand, zo'n tien, twaalf jaar geleden, zijn er wel brandgeulen gemaakt en er staat hier en daar een brandkraan, maar of daar ook water uitkomt is nog maar de vraag. Op de plaatselijke buis werd met veel ophef en vastbeslotenheid aangekondigd dat er voorzorgsmaatregelen waren genomen en dat het bos onder scherpe bewaking was gesteld. Daar hebben wij op onze ochtendwandeling nog niets van gemerkt.


Met Stavros en Dafne gisteren gegeten op de heuvel van Konstantinoupolitika en gelijk een tafel besproken voor donderdag, wanneer we ons afscheidsetentje geven voor de naaste familie. Ook om de verjaardagen van Menelaos, Savvas en mezelf te vieren. Je hebt er koelte en een geweldig uitzicht over de stad. De gerant is een vriend van Orestes, de zoon van Stavros en Dafne. Zoals altijd informeerde Stavros naar mijn pensioenregeling en voor de zoveelste keer heb ik die uitgelegd. Je zou een ander gesprek met een dichter verwachten. Stella is erg opgetogen over zijn laatste bundel, die nu eens niet over politiek gaat (Stavros gelooft nog steeds in de prediking van Marx), maar over de liefde.


We volgen met enige verbijstering de extra nieuwsuitzendingen over de bosbranden. De teller staat nu op tweeënvijftig slachtoffers. Men gaat ervan uit dat de meeste branden zijn aangestoken. Dat zal met een aantal ook zo zijn, maar achteloosheid, verwaarlozing van de bossen, domheid en de harde wind waardoor geregeld slaphangende elektriciteitsdraden tegen elkaar slaan (met als gevolg een vonkenregen) zijn volgens mij toch de grootste veroorzakers.


Maandag 27 augustus:

Thessaloniki

Uren te laat heeft de politie gisteren de toegangen naar Seïch-Sou afgezet. Gistermorgen werd er nog gewoon gewandeld, hardgelopen en gerookt. Het oude Olympia is op het nippertje en met grote moeite gered, maar volgens de buis lekten de vlammen al aan het museum. We hebben nu tweeënzestig doden. Er is weer een aantal nieuwe brandhaarden bijgekomen. Bij ons heeft het 's avonds geonweerd en hard geregend, waarmee het directe gevaar voor het bos even is geweken. Dat water had beter op de Peloponnesos kunnen vallen en op Evia. Hoorde Conny Keesen op de Wereldomroep, die rapporteerde uit Olympia. Ze sprak van een kurkdroog land, geen enkele voorbereiding en organisatie en de nodige brandstichters. Zojuist meldde het nieuws dat er enkele verdachten zijn opgepakt.


Een stuk over de branden op mijn weblog gezet en met Stella gewerkt aan onze vertalingen van de gedichten van Michalis Pieris. Met tussenpozen luisteren we naar het nieuws of zetten even de tv aan, maar op de laatste zie je nu vrijwel voortdurend beelden van gisteren, eergisteren en zelfs vorige week. Moeten we dat uitleggen als een goed teken? Adriaan Krabbendam stuurt een aardige reactie op mijn stukje over Griekse wijn (Zorgelijke verloedering). De zon gaat onder, de retsina staat koud en de nieuwe buurman speelt een gevoelig lied op zijn klarinet.


Dinsdag, 28 augustus:

Thessaloniki

Kennelijk wordt mijn weblog wel gelezen. Vanmorgen een e-mail van Erik-Jan Harmens. Of hij me 's avonds mocht bellen om in De Avonden iets te vertellen over de bosbranden. Natuurlijk mocht dat en dus heb ik rond kwart voor elf Griekse tijd enkele oppervlakkige en niet bijster snuggere vragen beantwoord. Het niveau viel me wat tegen voor mijn favoriete radioprogramma, maar je kunt niet altijd op zijn best zijn.


Woensdag, 29 augustus:

Thessaloniki

Vanmiddag een oude, maar mooie documentaire over Portugal gezien. Onder andere beelden uit Obidos, waar ik enkele heerlijke dagen doorbracht met Lupius. Ik wil het Stella ooit laten zien en we moeten een keer naar Coïmbra en Tras-os-Montes en Porto. Ik denk aan de boeken van Rentes de Carvalho en de streek waar hij opgroeide, die ik in werkelijkheid wil leren kennen. En aan Over de bergen van Komrij. Ik begrijp nog steeds niet goed wat Lupius tegen dat boek heeft. 'Een slecht boek,' bromt hij, als ik erover begin, maar waarom slecht, dat komt er niet goed uit. In Portugal hebben ook vreselijke bosbranden gewoed. Hier komen de vuurhaarden langzamerhand onder controle. Beelden van tientallen verbrande dieren die nergens meer naartoe konden vluchten. Het zijn niet alleen de mensen die lijden.


Volgens een opiniepeiling gelooft een meerderheid van de Grieken dat de branden het resultaat zijn van een terroristisch complot. Ik kijk er niet van op: je kunt mensen nu eenmaal alles laten geloven en het ontslaat je van je eigen verantwoordelijkheid. Van die weggegooide peuk, dat rondslingerende vuil, de luiheid om je erf te ontdoen van hoog opgeschoten, verdord onkruid, je elektriciteitskabels niet op tijd aan te spannen.