Het is even
wennen als je van de rust van Skyros terug bent in het kabaal van
Thessaloniki. Ja, ook op Skyros rijden bijna alle brommers en motoren
met een ondeugdelijke knalpijp en ook daar scheuren de meeste
automobilisten rond als een dolleman met meestal een mobiel aan het
oor, maar het zijn er maar een paar en geen duizenden. Ik sta bij de
halte van bus 14. De verkeerschaos en de herrie stuiten me tegen de
borst. Doorgaans laat ik het stoïcijns aan mij voorbij gaan, maar de
overgang is iets te plotseling. Alsof je vanuit een schemerige kamer
ineens het felle zonlicht instapt.
Als ik in de
bus zit, hoor ik de chauffeur druk praten over de mobilofoon. De
zoveelste protestdemonstratie blijkt aan de gang. De bus moet een
andere route volgen. Rondom mij veel geïrriteerde reacties. Een
meerderheid van de passagiers lijkt de voortdurende poreia, in
veel gevallen georganiseerd door de KKE, de Stalinistische splinter
in het parlement, of een of andere vakbond, spuugzat. De alternatieve
route blijkt ook verstopt. Halverwege stap ik uit. Ik ga wel lopen.
Zo ben ik sneller dan de bus en bovendien is het heuvelafwaarts. Zo
kom ik toch nog niet al te veel te laat op mijn afspraak op het
terras van een café aan het Agia Sophiaplein, waar we om de drie
minuten worden lastiggevallen door een bedelaar of een venter van
nephorloges of tassen van een vervalst merk. Ook dat bleef ons op
Skyros bespaard.
Zo lang als
ik in Thessaloniki kom zie ik bedelaars en straatverkopers met
prullaria, maar de laatste jaren heeft hun aantal zich razendsnel
vermenigvuldigd. Dat heeft veel, zo niet alles, met de economische
ineenstorting van Griekenland te maken. Ik heb te doen met die mensen
die wanhopig proberen wat geld bijeen te scharrelen en met al die
misleide Afrikanen, die thuis hebben gehoord dat Europa een paradijs
is en hier in de afbrokkelende rafelrand van ons continent zijn
gestrand, maar als ik ieder van hen een halve euro geef, kan ik
volgende week zelf met papieren zakdoekjes de terrassen langs.
Het is een
christelijke deugd aalmoezen te geven. Ik ben niet van de bijbelse
sprookjeswereld, maar ik geef iedere dag iets aan één
bedelaar en één
straatmuzikant. Was ik een aanhanger van de vader van J. van
Nazareth, dan moest ik geloven dat ik daardoor straks in de hemel
steeds een plekje opschuif in de richting van bedoelde vader, naast
wiens troon een zetel is gereserveerd voor Andries Knevel, de
model-christen van Nederland. Ik noem die twee euro per dag mijn
Andries Knevel-belasting.
©Kees
Klok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten