Zaterdag, 9
augustus 2008:
Thessaloniki
Athos was
een bizarre ervaring. Toen ik er voor het eerst naartoe ging, met
Kostas K. en Dimos M., sprak ik nauwelijks Grieks. Nu kon ik vlot met
de monniken converseren. Dat was verhelderend. Op Athos ga je
vijftienhonderd jaar terug in de tijd, naar die van de kerkvaders. De
geloofsopvatting daar is nog onveranderd dezelfde als in de tijd van
de dendrieten en pilaarheiligen. Alles is heel eenvoudig in de wereld
van deze vroeg-middeleeuwse fundamentalisten: alles wat de bijbel en
de kerkvaders beweren is de door God gegeven waarheid. De orthodoxe
kerk is de enige ware, dat spreekt, en wie verstandelijk redeneert is
geen goed christen, want de rede is een instrument van de duivel.
Daar geloven ze heel stellig in, in God, de duivel, de hemel, de hel,
de Maagd en die hele Efteling vol heiligen. Zolang ze op dat
bergachtige, soms wondermooie schiereiland zitten, kunnen ze weinig
kwaad, lijkt het, maar hun invloed reikt heel wat verder. Via naïeve,
voor religieuze bangmakerij gevoelige mensen, zoals wijlen mijn
schoonmoeder, bijvoorbeeld. Via hun uitgebreide economische belangen
en door het ontbreken van enigerlei scheiding tussen kerk en staat.
Ik was drie en een halve dag terug in de Juliaanse kalender en de
moderniteit van de zesde eeuw.
Maandagavond
rond zeven uur werd ik opgehaald door Kostas om naar de villa in
Nikíti te gaan. Vervelend dat ik in de loop van de dag dezelfde
buikpijn kreeg als twee weken geleden. Nu na het drinken van een
halve liter chocolademelk. Weer krampen en veel gas. Voelde mij ook
wat gammel. Kostas meent dat zijn gasten recht hebben op een barbecue
met enorme lappen vlees. Ik vind dat ongeveer het ergste dat je
iemand kunt aandoen, maar je bent gast en je wil geen spelbreker zijn.
Toch kon ik maar weinig eten. Wel flink rode wijn ingenomen, dat is
goed voor de darmen. Met Vassiliki, die er vermoeid uitzag, over
Stella gesproken. Ze mist haar beste vriendin. Ik heb naar de
sterrenhemel gekeken en gedacht aan haar laatste gedicht. 'Vroeg'
gaan slapen, tegen half twaalf, omdat we de andere ochtend tijdig
wilden vertrekken.
's Nachts
heel gasserig. Om zes uur opgestaan, een klein beetje brood met kaas
en thee genomen en naar Ouranoupolis gereden, een afstand van
ongeveer zeventig kilometer. Daar een cappuccino genomen. De buikpijn
was iets minder. De boottocht, buiten op het bovendek, in de schaduw,
was aangenaam, maar het vervolg van de reis (de busrit van Dafni naar
Karyes en de tocht naar Megista Lavra in een soort taxibusje, beiden
over zeer slechte wegen) was in mijn conditie moeizaam. De laatste
rit werd door Kostas vergeleken met het zitten in een mixer. Ik
voelde iedere schok in mijn buik.
Na de
middagrust de vespers bijgewoond, waar bleek dat de monniken van
Lavra strenger in de leer zijn geworden sinds Kostas laatste bezoek.
Wilden we in de hoofdkerk blijven, dan moest eerst een icoon worden
bekruist en gekust, wat we toen maar hebben gedaan. Alsof, want ik
raak zo'n ding, dat wemelt van de bacteriën, niet aan. Ik ben niet
orthodox gedoopt, maar wel in de Agia Sophia getrouwd en ik word
daarom toch als orthodox geaccepteerd. Behalve voor de communie, maar
dat zou me helemaal te dol zijn geworden. Later hebben we ons toch
maar teruggetrokken in de voorkerk, om van verder gedoe af te zijn.
De riten zijn voor mij volstrekt onbegrijpelijk en het kerk-Grieks
versta ik nauwelijks. Mijn gedachten gingen voornamelijk over wat
voor een poppenkast het was en over het grote wonder van het
christendom: dat er uit het optreden van een psychiatrische patiënt
in Romeins Palestina zo'n mythologie is ontstaan waar nog honderden
miljoenen mensen in geloven.
Na de
vespers kregen we te eten. Iets dat op briam
leek, met tonijn. Kennisgemaakt met vader Sofronios, een bekende van
Kostas vriend Yorgos. Yorgos is aan een hersentumor geopereerd, maar
heeft weinig overlevingskans. Later op de avond een verhaal, in de
kerk, door de archondaris, over de stichting van het klooster. K. en
ik stonden met belangstelling te luisteren, tot we plotseling scherp
terecht werden gewezen door een bejaarde monnik, omdat we met de
handen op de rug stonden, wat in de kerk verboden blijkt. 'Wat
krijgen we godverdomme nou, ouwe pinguïn!' had ik willen zeggen,
maar je bent te gast en hoe zeg je dat in het Grieks? Na een korte
begroeting door de abt de avond verder doorgebracht op de kamer, met
een van de flessen rode wijn die Kostas heeft meegenomen. Ik heb voor
de nodige conserven gezorgd, die het monasticale dieet moeten
aanvullen. De rode wijn had een enigszins positief effect op de
darmen. Tegen elf uur gingen we slapen, om fit te zijn voor de
vroegmis.
©Kees
Klok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten