Op zondag 1
oktober 2011 voer ik op een fluisterboot door de havens van
Dordrecht. Het was prachtig zomerweer, de laatste mooie dag van het
jaar. Een vader zwom met zijn kinderen in de Wolwevershaven. Op
verschillende plekken werden we onthaald op poëzie of muziek. Vanaf
een kade, uit een aanpalend raam of vanaf een brug. Een operazangeres
zong op de Pottenkade, de meest romantische kade van de stad, met
begeleiding van het carillon van de Grotekerk. Het grootste carillon
van Nederland, al kan dat een chauvinistische vergissing zijn.
Tweeënveertig jaar eerder liep ik met mijn vijftienjarige, Engelse
geliefde over de Pottenkade. Er moet nog een foto van zijn. Ik heb er
in de loop der jaren vaak gewandeld, al dan niet vergezeld van een
geliefde. Tijdens een bezoek aan Lissabon zakte de dichter Herman de Coninck plotseling in elkaar. Hij stierf in de armen van een
collega-dichteres. Lissabon is een stad om in te sterven, zeker voor
een dichter, maar als mijn tijd gekomen is zou ik op de Pottenkade
willen doodgaan. Op een stralende dag, in de armen van een muze. De
rest van 2011 was het vrijwel dagelijks onuitstaanbaar Hollands weer.
Grauw, winderig en waterkoud, al moesten we tot februari wachten op
de echte winter.
Soms onttrek
ik mij aan dat onuitstaanbare weer door een tijdje naar Griekenland
te gaan. In het voor- en najaar is het daar meestal volop zomer, al
zitten er in het noorden, waar ik mijn basis heb, weleens een paar
mindere dagen tussen. Een week zonder zon is echter nogal bijzonder,
laat staan maandenlang staalgrijze luchten en groen uitgeslagen
stoeptegels. Een paar dagen nadat ik vader en kinderen in de
Wolwevershaven zag zwemmen, landde ik op de zonovergoten luchthaven
van Thessaloniki. Het liep tegen de dertig graden. Toen ik de
thuisblijvers belde om te zeggen dat ik veilig was gearriveerd,
hadden zij het over storm, hoosbuien en de tuin die weer eens onder
water stond. Blijmoedig begoot ik de cactus op het balkon, niet
geheel vrij van een tikje leedvermaak. Ik reisde in de dagen daarop
met een gezelschap over het vasteland. Van Thessaloniki naar
Ioannina, vervolgens naar Meteora en via Delphi, de Navel van de
wereld, naar Athene. Daar namen we, na genoten te hebben van alle
natuurschoon en de heerlijkheden die Griekenland te bieden heeft,
afscheid. Ik stond op de stoep bij het Herodion hotel om het
gezelschap, dat per bus naar het vliegveld ging, uit te zwaaien.
Naast mij stond Katerina, onze gids, die alle schoonheid van
Nederlandse en Griekse vrouwen in zich verenigde, maar ook niet kon
voorkomen dat er, net toen de bus om de hoek verdween, een ongehoord
zware regenbui losbarstte. Diezelfde dag begon een wekenlange staking
van de vuilnismannen, die Thessaloniki, waar ik naar terugkeerde,
veranderde in een gigantische, walmende en stinkende vuilnisbelt.
Ik dacht
tijdens die staking, die op een bepaald ogenblik een serieuze
bedreiging werd voor de volksgezondheid, aan een vervroegde terugkeer
naar Nederland, maar er zouden daar nog genoeg ellendige, donkere
dagen voor kerst komen en hoe het ook riekte en walmde, smeriger dan
de vervuilde lucht boven Nederland en het aangrenzende roergebied kon
het nooit worden. Bovendien heeft de bijbelse figuur Job het ook lang
volgehouden op een mestvaalt, maar in dat boek lopen vrijwel zonder
uitzondering zonderlingen rond. Daarbij kwam dat de zon dagelijks de
problemen verzachtte en café Loxias, het mooiste van Thessaloniki,
tot diep in de nacht vertreding bood. Ik ben van het slonzige, oude
wijf dat Thessaloniki heet gaan houden, maar of ik er ook dood wil
gaan? Thessaloniki heeft van heel veel dingen veel meer dan
Dordrecht, maar het heeft geen Pottenkade. Dat is een essentieel
verschil.
©Kees
Klok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten