Eigenlijk
zit ik hier om geld te verdienen. Aan een tafeltje in een eetzaakje
op het vliegveld van München,
waar een kwart liter eenvoudige rode wijn bijna zeven euro kost,
terwijl het maar gewoon zelfbediening is. Ik ben zojuist aangekomen
met vlucht LH 2303 uit Amsterdam. Het vliegtuig was ongeveer half
vol. Nergens werd naar mijn ID gevraagd. Mijn thuis afgedrukte
instapkaart bleek voldoende om in het toestel te mogen. Tijdens de
hele instapprocedure geen woord gewisseld. Alles werd door machines
geregeld, de menselijke maat in de luchtvaart. Ik was bijna blij dat
de controle van de handbagage nog door mensen werd uitgevoerd. 'Heeft
u de oplader van uw mobiel bij u?' 'Nee, mevrouw.' O ja, toch wel,
dacht ik, maar ik zei het niet. Hij werd niet opgemerkt. Tijdens de
vlucht zat ik naast een mevrouw die een uur lang op haar laptop
danspasjes zat te bekijken. Een van de twee huppeldames was de dame
zelf. Ze was al over de veertig, maar had nog welgevormde dijen. We
landden om 12.30u, stipt op tijd. Mijn aansluiting naar Thessaloniki
vertrekt om 19.40u. Het is grauw, regenachtig weer. Liever een dagje
vliegveld dan een excursie in wind, kou en regen door de stad waar de
vriendschap tussen Vanity Mitford en Adolf Hitler zich afspeelde. Ik
had een paar uur later van Schiphol kunnen vertrekken. Dan was de
vlucht een stuk duurder geweest. Ik kan het luchtvaartwezen niet
doorgronden, maar het is vervelend een groot deel van je dag te
moeten opofferen om niet te veel te betalen.
Een paar
dagen geleden had ik nog flink griep. Mijn beschermengel had het er
even bij laten zitten. De koorts is al twee dagen geweken, maar ik
griep nog na en voel mij een kruising tussen een natte dweil en een
oude krant. Het liefst zocht ik een bed voor een middagdutje. Ik
geloof zelfs dat dat kan op dit vliegveld. Slaapcabines waar je een
uiltje kunt knappen. Ik loop naar het einde van de G-pier, waar zich
inderdaad enkele hokjes van glas en metaal bevinden die worden
geadverteerd als napcab.
Je kunt er in met een creditcard, maar er is geen mens te zien voor
tekst en uitleg en bovendien weet je niet of het wel schoon is en of
je er niet een of andere enge, uit een ver werelddeel overgewaaide,
ziekte aan overhoudt. Ik ben al vatbaar genoeg. Ik ga terug naar waar
ik vandaan kom en vind hetzelfde tafeltje nog onbezet. Dit keer maar
een cappuccino met een apfelstrudel.
Een tafel
verder gaat een meisje zitten waarvan ik vrijwel zeker weet dat ze
Perzisch is, of in ieder geval van Perzische afkomst. Ze straalt een
mengeling van waardigheid, beschaving, lieflijkheid en
sprookjesachtige schoonheid uit. Een meisje van Perzische adel, zoals
Stella van Byzantijnse adel was, met wortels in het laatste restant van het Oost-Romeinse rijk, het keizerrijk Trebizonde, dat in handen van de Osmanen
viel. Gewelddadig plebs, warlords, gazi's die het in eerste instantie
alleen te doen was om materieel gewin. Ik spreek het meisje niet aan,
er is geen aanleiding toe, maar ik vermoed dat haar familie is
gevlucht voor het reliplebs dat Perzië nu al zoveel decennia
terroriseert.
Als je je
vergane tijden voorstelt, komt er meestal enige romantische
vertekening aan te pas, hoe goed je ook denkt de feiten te kennen.
Als ik aan voor-christelijk Griekenland denk, schijnt altijd de zon
en viert men voortdurend het bestaan van Dionysos. De volgelingen van
J. van Nazareth, vooral de verknipte geesten uit de zesde en zevende
eeuw, zijn de brengers van starheid, bekrompenheid, geestelijke armoe
en een wurgend moralisme. Byzantium, door en door christelijk, staat
ook voor het uitsteken van ogen, de overweldigende praal van het
hofleven en beeldschone edelvrouwen. In Griekenland zien ze Alexander
de Grote als een visionaire vorst die zijn weerga in de geschiedenis
niet kent. Ik zie vooral een megalomane alcoholist die de belangen
van zijn geboorteland volstrekt ondergeschikt maakte aan eigen
grootheidswaan. Iemand die ogenschijnlijk iets geweldigs bereikte:
een kaartenhuis dat na zijn dood onmiddellijk instortte. Er klopt
meestal weinig van die beeldvorming, hoe nostalgisch naar het
verleden wij ook kunnen zijn. Wat wel klopt: als ik in de Byzantijnse
tijd deze reis zou maken, was ik weken onderweg in plaats van een te
lange dag. Ik haal nog wat wijn om de tijd te doden. Wie weet knap ik
er wel van op.
©Kees
Klok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten