Ik
zit waar ik hoor te zitten: op een terras aan de rand van mijn
eiland. Voor mij de brede watervlakte die wordt gevormd door het
bijeenkomen van de Beneden Merwede, de Noord en de Oude Maas. Het is
warm, drukkend zomerweer, er is nauwelijks wind, behalve op de
ogenblikken dat ik mijn pijp wil aansteken. Tweede Pinksterdag. Wie
van de mensen om mij heen weet nog wat Pinksteren betekent, vraag ik
mij af. Er gaan stemmen op om die tweede Pinksterdag maar af te
schaffen. Ik ben niet in loondienst, dus het zou mij niet direct
raken. Iedereen die niet naar Pinkpop is ligt aan het strand of zit
net als ik op een terras. Ik mag zo'n traditie wel. Ik ben als de
dood dat we toegroeien naar 'het Aziatisch model,' zoals een of
andere econoom waarvan ik de naam niet heb onthouden, voorspelde.
Jezelf de pleuris werken voor de heilige baas en de rest van de
afbrokkelende democratie op een gegeven ogenblik door het riool
spoelen. Ik kies liever voor de heilige geest dan voor een systeem
waarin wij ons alleen nog maar als mieren hebben te gedragen.
Het
drukste rivierenkruispunt van Europa wordt voornamelijk overgestoken
door speedboten in allerlei soorten en maten. Ik gun de mensen hun
plezier, maar hoe iemand bevrediging kan putten uit het zo snel
mogelijk in een onaanzienlijk bootje over het water scheuren, is mij
een raadsel. Dat iemand zich wil voortbewegen op een waterscooter
vind ik nog onbegrijpelijker. Ik ben meer het type voor een
waterfiets. Een ouderwetse roeiboot, nog mooier. Toen ik een jaar of
twintig was, nog onbedorven en onbezonnen, fietste ik op mooie
zomerzondagen weleens met enkele vrienden naar de Brabantse
Biesbosch. Voorbij de Spieringsluis kon je roeiboten huren. Van die
ouderwetse roestbakken, waarin je voor een habbekrats een dagje kon
dobberen. Uiteraard ging er een voorraad bier mee. Naarmate die slonk
steeg de kans dat iemand van ons, meestal Lupius, op luide toon
'Fiod!' begon te roepen als er een groot jacht met een paar driekwart
ruitbroeken voorbij kwam.
Op
de kaderand zijn drie kinderen, een jongen en twee meisjes, waarvan
de oudste nog geen zes lijkt, in de weer met zelf in elkaar
geknutselde nephengels. De twee ouderparen waar ze bijhoren zitten
druk te kakelen en letten nergens op. Ik zie er zo dadelijk eentje in
het water tuimelen, gegrepen worden door de stroom en dagen later
kilometers stroomafwaarts aanspoelen. Wat te doen als dat gebeurt? Ik
heb geen zwemdiploma, al geef ik toe dat ik desondanks aardig kan
zwemmen. Om niet in gewetensnood te komen verdiep ik mij in Er
gebeurde o.a. niets, een bundel zeer korte verhalen van Joubert Pignon. Er ontstaat een
nieuwe traditie in de Nederlandse letteren: A.L. Snijders, Lammert
Voos, Joubert Pignon..... of is dat schijn? Ook Kees Buddingh'
schreef zeer korte verhalen. Hij noemde die 'miniaturen'. Ze zijn
voor een deel gebundeld in Bij
wijze van spreken,
een uitgave van Liverse uit 2004. Toen ik het indertijd las, was ik
er niet erg over te spreken, maar misschien is mijn oordeel aan
herziening toe. Door Pignon tot Buddingh', wie weet. Ik sla het boek
dicht en zie dat de kinderen verdwenen zijn. De ouderparen ook. Dat
wordt geen ongewenste watersport vandaag.
©Kees
Klok
Foto:
auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten