zondag, januari 29, 2017

Cyprus, een geval apart




Wie aan Cyprus denkt, denkt meestal allereerst aan de problemen op het eiland tussen Grieks en Turks-Cyprioten en die tussen de Republiek Cyprus en Turkije. De hoofdstad, Nicosia, is nog de enige verdeelde stad in Europa, hoewel het tegenwoordig niet moeilijk is de bestandslijn over te steken. Dat geldt eveneens voor de Grieks en Turks-Cyprioten. Een deel van de Turks-Cyprioten werkt inmiddels in het zuiden, dat bestuurd wordt door de regering van de Republiek Cyprus. In het noorden, in de 'Turkse Republiek van Noord-Cyprus' zijn formeel de Turks-Cyprioten de baas, maar Turkije heeft een stevige vinger in de pap, met een bezettingsleger van zo'n vijfendertigduizend man. Ook heeft Ankara emigranten vanuit Anatolië naar het eiland gestuurd, die inmiddels de oorspronkelijke Turks-Cypriotische bevolking in aantal overtreffen. De 'TNRC' wordt internationaal alleen erkend door Turkije.

Om de vraag te beantwoorden wat Cyprus zo bijzonder maakt, moeten we ver teruggaan in de geschiedenis. Het heeft een lange bewoningsgeschiedenis. Zeker is dat het al zevenduizend jaar geleden permanent werd bewoond. De eerste contacten tussen Cyprus en het Egeïsche bekken ontstonden toen rond 2000 v. Chr. Minoërs uit Kreta handelsposten vestigden in het oostelijke Middellandse Zeegebied. Rond 1400 v. Chr. werd de invloed van de Myceners merkbaar. Er werden nederzettingen gesticht door Myceense immigranten en hun schrift, het Lineair-B, werd geïntroduceerd. Toen de Myceense cultuur in de 11e eeuw ten onder ging, vestigden zich vluchtelingen op Cyprus, wat het Griekse element versterkte.

Er kwamen niet alleen Grieken naar het eiland. In de 9e eeuw v. Chr. bloeide Kition, het huidige Larnaca, op als Fenicische handelskolonie, onder de naam Quarthadast. De oorspronkelijk bevolking vermengde zich met de immigranten en nam hun cultuur over, hoewel ook elementen uit de eerdere beschaving een rol bleven spelen. Zo ging de bestaande vruchtbaarheidscultuur op in de verering van Afrodite onder de Grieken en Astarte onder de Feniciërs. Zeker is dat de Grieken toen al een meerderheid vormden. Dat de Griekse cultuur tot hoge bloei kwam blijkt ondermeer uit de Cypria, een collectie epische verzen die wordt toegeschreven aan de 7e eeuwse dichter Stasinos.

Het Griekse element is vanaf die tijd toonaangevend. Ondanks het feit dat Cyprus vrijwel voortdurend werd overheerst door machtige rijken in het Nabije Oosten, zoals het Assyrische en het Perzische. Het was ook onderdeel van het rijk van Alexander de Grote. Na diens dood kwam het bij het door de Ptolemaeën bestuurde Egypte. Vervolgens werd het een Romeinse provincie. Bij de splitsing van het Romeinse rijk werd Cyprus een deel van het Oost-Romeinse, later Byzantijnse, rijk. Al vroeg werd het christendom geïntroduceerd, in 45 AD, maar het nieuwe geloof verbreidde zich aanvankelijk langzaam. Tegen de tijd van het Concilie van Nicea (325) was het echter de dominerende godsdienst geworden. Opmerkelijk is dat de Cypriotische kerk altijd haar zelfstandigheid, haar status van autocephale kerk, heeft weten te bewaren.

De Arabische veroveringen, die begonnen in de 7e eeuw, lieten ook Cyprus niet onberoerd. Aangenomen wordt dat de eerste inval plaatsvond rond het jaar 647, door Muawiya, de emir van Syrië. In zijn gevolg zou zich Umm-Haram hebben bevonden, een tante van de profeet Mohammed, die in de buurt van het zoutmeer bij Larnaca verongelukte. Op de plek waar zij werd begraven bouwden de Osmanen begin 19e eeuw de Hala Sultan Tekke, een belangrijk heiligdom in de islamitische wereld. Tijdens de strijd tussen Byzantijnen en Arabieren, bleek geen van beiden in staat het eiland definitief in handen te houden. Uiteindelijk ontstond er een condominium waarbij Byzantijnen en Arabieren gezamenlijk bestuurden. In 965 kwam aan deze situatie een einde, toen keizer Nikiforos Phocas Cyprus veroverde.

De derde kruistocht is een van de cruciale gebeurtenissen die de geschiedenis van Cyprus hebben bepaald. Onderweg naar Palestina veroverde de Engelse koning Richard Leeuwenhart het in 1191 op Isaac Ducas Comnenus die sinds 1184, na een opstand, het bestuur in handen had. De Engelse koning verkocht Cyprus aan de Tempeliers, die het kort daarop overdeden aan Guy de Lusignan, die in 1187 zijn koninkrijk Jeruzalem aan de moslims had verloren. De Lusignan werd de stichter van een dynastie die tot in de vijftiende eeuw zou regeren. Via hen bereikten West-Europese invloeden Cyprus, zoals de gotische bouwkust, alsmede de introductie van het Frans en een rooms-katholieke hiërarchie, die het primaat kreeg, al bleef de Cypriotisch-orthodoxe kerk de volkskerk. Hoewel de Cypriotische vorsten moeite hadden een onafhankelijke koers te varen, vooral door conflicten met Genua en Venetië, slaagden zij daar wel in. Tijdens Peter I (1359-1369) bereikte Cyprus het hoogtepunt van zijn economische, politieke en militaire macht, maar een desastreuze oorlog met Genua, onder zijn opvolger, Peter II (1369-1382) leidde het verval in. Bijna honderd jaar later, in 1489, wonnen de Venetianen het pleit, toen de laatste koningin, Catharina Cornaro, de macht aan hen overdroeg.

Een ander cruciaal jaar is 1570, toen de Osmanen landden op Cyprus. Nicosia werd snel veroverd, ondanks de massieve Venetiaanse verdedigingswerken die de oude stad nog steeds omringen. Famagusta viel pas na een beleg van bijna een jaar. Voor de orthodoxe Cyprioten betekende de komst van de Osmanen dat hun kerk in ere werd hersteld, terwijl de rooms-katholieken werden verdreven. Wel moesten christenen een speciale belasting betalen, de kharaj, maar daar stond vrijstelling van militaire dienst tegenover. De Cypriotisch-orthodoxe aartsbisschop werd beschouwd als leider van de Grieks-Cyprioten, een positie die hij tot ver in de twintigste eeuw zou behouden. De komst van de Osmanen betekende ook de komst van Turken uit Anatolië. Zij zijn de voorouders van de huidige Turks-Cyprioten, in grootte de tweede bevolkingsgroep, hoewel hun aantal nooit boven eenvijfde uitkwam. De Grieks-Cyprioten vormen tot nu toe de overgrote meerderheid. Daarnaast wonen er zeer kleine minderheden als Maronieten (christenen, afkomstig uit Syrië en Libanon) en Armeniërs.

De Griekse onafhankelijkheidsstrijd kon ook op Cyprus op sympathie rekenen, maar de ligging van het eiland, en de harde hand van de Osmanen, die de aartsbisschop en een aantal andere vooraanstaande Grieks-Cyprioten in 1821 ophingen, voorkwamen een opstand. Economisch betekende de Osmaanse periode een tijd van sterke achteruitgang. Toen de Engelsen in 1878 het bestuur overnamen, troffen zij een verarmd en verwaarloosd Cyprus aan. Hun komst werd door de Grieks-Cyprioten gezien als een bevrijding en wekte de hoop dat het eiland spoedig deel van het Griekse koninkrijk zou worden. In 1864 immers hadden de Britten de Ionische eilanden aan Athene overgedragen. De Turks-Cyprioten, die ook hadden geleden onder het economische wanbestuur van de Osmanen, stonden eveneens welwillend tegenover de Engelsen.

De Britten brachten de moderne tijd. Het onderwijs werd bevorderd, de infrastructuur werd sterk verbeterd en de economische ontwikkeling kwam op gang, zij het aanvankelijk met horten en stoten. Wel voerde Londen een verdeel en heerspolitiek, wat voorkwam dat zich een Cypriotisch nationalisme kon ontwikkelen. Er was echter geen enkel uitzicht op enosis, aansluiting bij Griekenland. Daarvoor waren de Britse strategische belangen te groot. Ondermeer door het aanvankelijk aantrekken van leerkrachten uit Griekenland en Turkije, begon het nationalisme meer voet aan de grond te krijgen. Het verlangen van de Grieks-Cyprioten naar enosis groeide. De Turks-Cyprioten stonden niet te springen om vertrek van de Britten, maar nationalisten onder hen ontwikkelden het idee van taksim (verdeling). Als de Engelsen zich terugtrokken moest Cyprus worden verdeeld in een Grieks en een Turks-Cypriotisch deel. Ernstige rellen onder de Grieks-Cyprioten in 1931 leidden tot een sterk onderdrukkend koloniaal bewind, terwijl de Engelsen de Turks-Cyprioten als tegenwicht tegen de Grieks-Cyprioten gingen gebruiken.

De spanningen tussen de Grieks-Cyprioten en de koloniale overheid liepen na de Tweede Wereldoorlog sterk op. Aartsbisschop Makarios III organiseerde in 1950 een referendum waaruit bleek dat meer dan 95% van de Grieks-Cyprioten enosis wilde. De Engelsen kwamen met het voorstel voor een nieuwe grondwet, waarin geen enkele sprake was van toekomstige enosis. Dat streven wekte steeds meer onrust onder de Turks-Cyprioten. Op 1 april 1955 barstte letterlijk de bom, toen de nationalistische Grieks-Cypriotische verzetsbeweging EOKA met bomaanslagen de strijd begon tegen de Britten en voor enosis. Er volgde een bloedige guerrilla. Turks-Cypriotische nationalisten hadden zich ondertussen georganiseerd in de gewapende beweging TMT. Als reactie op het EOKA-geweld organiseerden de Britten een conferentie in Londen met Griekenland en Turkije. Griekenland steunde EOKA vrijwel openlijk, Turkije, dat in 1923 bij het verdrag van Lausanne alle aanspraken op voormalig Osmaans grondgebied had opgegeven, werd nu weer partij. Het koos volledig de kant van de Turks-Cyprioten. In september braken bloedige pogroms uit tegen de Griekse inwoners van Istanbul, na een bomaanslag op het Turkse consulaat in Thessaloniki, naar achteraf bleek gepleegd door een Turkse provocateur.

Aan de guerrilla kwam in 1959 een einde. Onderhandelingen tussen Groot-Brittannië, Turkije en Griekenland leidden tot onafhankelijkheid in 1960. Cyprus werd echter opgescheept met een onwerkbare grondwet, waarin de Turks-Cyprioten voor een minderheid van ongeveer 18% buitenproportionele invloed kregen en in een aantal zaken vetorecht. Bovendien mochten Londen, Athene en Ankara eenzijdig ingrijpen als men de grondwet in gevaar achtte. Ook mochten Grieken en Turken elk een kleine troepenmacht op Cyprus legeren. Een resultaat waar in feite niemand blij mee was en dat al snel tot conflicten leidde. In 1963 liep het staatsapparaat daardoor geheel vast. Voorstellen van president Makarios voor een aanpassing van de grondwet leidden tot openlijke strijd tussen Turks en Grieks-Cyprioten. Er dreigde een Turkse invasie, die begin 1964 werd afgewend door de komst van een VN-vredesmacht. Grieks en Turks-Cypriotische wijken werden gescheiden door de Groene Lijn. De Turks-Cyprioten trokken zich grotendeels in door milities beschermde enclaves terug. In 1968 braken opnieuw gevechten uit en dreigde weer een Turkse inval, die op het laatste kon worden afgewend. Dat lukte niet meer in juli 1974, toen het kolonelsbewind in Athene een staatsgreep tegen Makarios organiseerde en er geweld uitbrak tussen voor- en tegenstanders van de president. De staatsgreep mislukte, maar toch viel Turkije Cyprus binnen om, zoals werd verklaard, de Turks-Cyprioten te beschermen. Het bezette ongeveer 35% van het eiland. Meer dan tweehonderdduizend Grieks-Cyprioten werden uit het noorden verdreven, terwijl vrijwel alle Turks-Cyprioten naar het noorden trokken. Ongeveer 2200 Grieks-Cyprioten en zo'n 230 Turks-Cyprioten bleken na de invasie vermist.

Enkele cruciale ontwikkelingen in het verleden hebben ervoor gezorgd dat Cyprus nooit deel is geworden van de moderne Grieks staat: de verovering door Richard Leeuwenhart in 1191 en het daaruit voortvloeiende koninkrijk van de Lusignans, de verovering door de Osmanen in 1570, de overname van het bestuur door de Britten in 1878 en uiteindelijk de pijnlijke geboorte van de republiek met zijn nasleep. Ondanks langdurige onderhandelingen is het probleem van de deling nog steeds niet opgelost. Dat geeft voortdurend moeilijkheden. In 2004 werd Cyprus lid van de EU. Op 1 juli 2012 werd Cyprus voorzitter van de unie. Turkije reageerde daar furieus op en dreigde alle banden met de EU tijdelijk te zullen verbreken, een dreigement dat uiteindelijk niet werd uitgevoerd, maar zolang Turkije het noorden bezet houdt is er geen zicht op een Turks lidmaatschap van de EU en zal Cyprus een uitzonderlijke positie in Europa blijven bekleden.

In licht gewijzigde vorm gepubliceerd in Lychnari, jaargang 2012.

Foto: auteur


Geen opmerkingen: