De
beroemde, geharste, Griekse, witte wijn, bekend onder de naam retsina
is voor veel mensen even wennen. Drink je het voor het eerst, dan wil
de harssmaak nog weleens onaangenaam zijn. Bij een tweede glas wordt
dat al minder en na een paar glazen wil men vaak niet anders. Zo is
het eigenlijk ook gesteld met Thessaloniki. Ik herinner mij mijn
kennismaking met de tweede stad van Griekenland, die door dichteres
Stella Timonidou (1946-2007) bezongen wordt als De
nimf van het noorden. Ik zag weinig nimf die
eerste keer. Wel een door veel smakeloze hoogbouw bedorven, rommelige
stad met uitpuilende vuilcontainers en een chaotisch verkeer, waar ze
in Parijs verbaasd van zouden staan. Thessaloniki lag bitter op de
tong, maar onbekend is onbemind. Zodra ik de stad van lieverlee begon
te ontdekken, geholpen door een goede gids, de vrouw met wie ik later
zou trouwen, ging ik de stad met andere ogen zien. Tussen de hoogbouw
waren pareltjes van Byzantijnse en Osmaanse bouwkunst te ontdekken,
in de bovenstad (Ano Polis)
kon je je gemakkelijk in vroeger tijden wanen, al waren veel huizen
tot ruïnes vervallen. Inmiddels is daar veel gerestaureerd, evenals
in het oude havengebied. Dat zag er verschrikkelijk uit toen ik er
voor het eerst kwam, maar ondertussen is het een mooi opgeknapte en
aangename uitgaansbuurt geworden.
Naarmate
ik Thessaloniki vaker bezocht, begonnen haar mooie trekken, zoals de
talloze plantsoenen, de sinaasappelbomen in de straten, de villa's
langs de Koningin Olga Boulevard, het park van Xanth, de Witte Toren
(het symbool van de stad) de kerken en badhuizen en het uitzicht
vanaf de Byzantijnse muren in de bovenstad sterker naar voren te
komen. Bijzonder zijn de centrale markten, die van Modiano
en de Kapani. Daar
waan je je in een oosterse soekh
en voel je nog hoezeer Thessaloniki ooit met de Orient was verbonden.
Het streed niet voor niets met Smyrna om de positie van tweede stad
van het Osmaanse rijk. Ik mag er graag koffie drinken in een van de
vele kafeneia en het
leven op de markt gadeslaan. De stad heeft ook het voordeel dat er
twee universiteiten en een technische hogeschool zijn gevestigd. Bij
elkaar hebben die bijna honderdduizend studenten. Thessaloniki heeft
mede daardoor een bruisend cultureel en uitgaansleven, met een groot
aantal theaters, concertzalen, galeries en boekhandels. Wel staat het
culturele leven onder sterke druk van de voortdurende crisis,
waardoor enkele beroemde boekwinkels (Molho, Rayas, Barbounakis en
Promitheas) de deuren hebben moeten sluiten.
Thessaloniki
heeft ook vele musea, van een Archeologisch en een Byzantijns Museum
tot het Macedonisch Museum voor Moderne Kunst. Aardig is een bus of
taxi te nemen naar de oude gevangenis (nu museum) in de Byzantijnse
citadel, die officieel de Eptapyrgos
heet (Zeven Torens), maar waarvoor de inwoners van Thessaloniki vaak
de Turkse naam Yedi Kuleh
gebruiken, die overigens hetzelfde betekent. Vandaar te voet afdalend
door de Ano Polis ben
ik verliefd geworden op de Nimf van het
Noorden.
Jammer genoeg wordt die liefde niet door iedere inwoner gedeeld,
gezien het feit dat er nauwelijks een muur is waarop geen graffiti is
gespoten. Dat maakt een bijzonder smerige en trieste indruk. Even
ergerlijk, naast het roekeloze rijden, is het parkeergedrag van de
Grieken. De auto is heilig en wordt overal neergezet waar het de
chauffeur uitkomt. Rekening houden met anderen is daarbij, zacht
gezegd, geen prioriteit. Ik ben inmiddels gewend om door die
schaduwzijden heen te kijken, zoals ik ook al die lelijke gebouwen
uit de jaren zestig en zeventig niet meer zie.
Foto:
Kees Klok
Eerder gepubliceerd in Griekenland Magazine, herfst 2016.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten