maandag, maart 25, 2019

'Fly over land'



Lieve Stella,

Waarom laat je geen baard staan? vroeg je. Ik meen tijdens een etentje in downtown Minneapolis. Ik vond dat een vermakelijke vraag. Een paar weken voordat ik naar Amerika vertrok, toen ik een nieuw paspoort aanvroeg, had ik besloten om na zeventien jaar mijn baard maar eens af te scheren. Ik ging een nieuw avontuur tegemoet en daar hoorde een nieuwe kop bij. Dat avontuur was die reis naar Amerika, waar ik een paar maanden zou gaan studeren aan de Universiteit van Minnesota. Ik had, net als jij, een Fulbrightbeurs gekregen. Gekozen als een van de vier uit een groep van vierenveertig kandidaten. Vanwege mijn vlotte babbel, denk ik. Ze willen daar op de prairie, in wat de Amerikanen zelf 'fly over land' noemen, ook weleens echt Engels horen en daar lijkt het mijne wel op. Jij dacht in het begin ook, net als de Amerikanen, dat ik ergens uit Engeland kwam. Toen was ik daar wel een beetje trots op, nu, met die vreselijke Brexitchaos denk ik er ietsje anders over. Ik ben al mijn hele leven een enthousiaste anglofiel, maar dat enthousiasme staat onder druk, al ben ik van de weeromstuit begonnen aan de vertaling van een serie gedichten van Joanne Limburg, een van mijn Britse literaire vrienden die faliekant tegen de Brexit zijn.

Na jouw vraag liet ik mijn baard weer staan. Tot nu toe en het zit er niet in dat ik hem ooit weer afscheer. Het liefst laat ik alles zoals het was voor jouw overlijden. Dat geldt zeker voor ons huis, al moet ik misschien toch eens aan een nieuw bankstel, voor ik door het onze heen zak. Dat geldt eigenlijk ook voor de eettafel en stoelen, waarover ik steeds mijn benen dreig te breken, over die stoelen dan, omdat de poten licht naar achteren buigen en ik daar na vijfendertig jaar nog niet aan gewend ben. Bij wijze van spreken dan. Ik ben diep in mijn hart nogal conservatief. Niet politiek, ik heb bij de laatste verkiezingen braaf op een partij gestemd die gematigd 'links van het midden' staat, maar in mijn persoonlijk leven houd ik niet zo van veranderingen en in het credo 'verandering is vooruitgang' geloof ik niet altijd, laat staan dat vooruitgang per definitie verbetering betekent. Ja, soms. De vooruitgang in de medische wetenschap, bijvoorbeeld, prima, daar heb ik mijn leven aan te danken, je weet wel, en dat jij veel te jong bent gestorven komt toch vooral omdat het onderzoek op het terrein van jouw ziekte nog niet ver genoeg was gevorderd, maar over het algemeen is het raadzaam om bij veranderingen niet te hard van stapel te lopen en enige behoedzaamheid te betrachten. 
Al die lelijke gebouwen die in Dordrecht zijn neergeplempt nadat omwille van de vooruitgang (wat in feite 'ruim baan voor de auto' betekende) een deel van het historisch centrum meedogenloos werd gesloopt. Laat het een waarschuwing zijn tegen ambitieuze politici en projectontwikkelaars. 
In Amerika zijn ze nog veel meer van afbreken en eigentijds opbouwen, met als gevolg dat, op een enkele uitzondering na, de steden en dorpen als twee druppels water op elkaar lijken, eigenlijk moet ik in de verleden tijd schrijven, want ik ben na ons avontuur nooit meer teruggegaan, en het 'oldest house in the USA', waarvan we er een stuk of wat zijn tegengekomen, toen we ter afsluiting van de studie een rondreis maakten, nooit ouder dan misschien tweehonderd jaar is. Tweehonderd jaar, dat is maar twee keer zo oud als ons eigen huis. 
Gunstige uitzonderingen vond ik New Orleans en Boston, althans de historische centra, en, om de een of andere reden, New York, maar het is algemeen bekend dat New York geen Amerika is. Een andere wereld, met een andere dynamiek. Ik heb het nooit begrepen: ik ben allergisch voor hoogbouw, ik haat woontorens en wolkenkrabbers, maar in New York voelde ik mij toch thuis. Voor ik naar Minneapolis vloog verbleef ik een week in een appartement van de New York University in West 3rd Street, vlakbij de Village en Washington Square. Ik had het prima naar mijn zin, evenals aan het einde van onze rondreis, toen we nog een paar dagen in New York verbleven, voor jij naar Thessaloniki en ik naar Dordrecht terugkeerde. Amerika leek toen nog het land van de ongekende mogelijkheden, de anti-rookhysterie stond nog in de kinderschoenen, terwijl Ronald Reagan bezig was een einde te maken aan de Koude Oorlog, al realiseerden wij ons dat nog niet. Onder die oppervlakte van schone schijn bleek echter een samenleving in deerniswekkend verval te bestaan. Lees Amerika. Land van de begrensde mogelijkheden van Maarten van Rossem er nog maar eens op na.

De belangrijkste gebeurtenis van mijn leven was de kennismaking met jou en al die mooie jaren samen, die daar op volgden. Toch was mijn reis bijna niet doorgegaan, want tot vlak voor mijn vertrek twijfelde ik of ik eigenlijk wel zou gaan. Ik vond de VS een merkwaardig land vol idioten en geestdrijvers, zoals de meer dan dertig miljoen halvegaren die geloven dat we in 'de eindtijd' zitten. Een land waar iedereen elkaar met vuurwapens naar het leven stond en waar ze bovendien een merkwaardig soort Engels spraken. De Pilgrim Fathers, die nog een tijdje in Leiden onderdak vonden, vormden in mijn ogen ook een bijzonder nare en rare club. De echo's van hun akelige godsdienstfanatisme vind je volop in The Scarlet Letter van Nathaniel Hawthorne, een boek dat ik uit jouw bibliotheek leerde kennen, maar dit terzijde. Het was een vertekend beeld. In geen land heb ik zoveel vriendelijke, gastvrije en behulpzame mensen ontmoet als in de VS, al verkeerden wij natuurlijk wel in een academisch milieu en niet in een achterbuurt. Jou heb ik aan Amerika te danken, maar dat had wel als gevolg dat mijn historische belangstelling zich verplaatste in de richting van het moderne Griekenland (en zo langzamerhand in de richting van de Levant), weg van de West naar de Oost. 
Ik heb prettige herinneringen aan de VS en toch ben ik, zoals ik al schreef, nooit meer teruggegaan. Niet alleen vanwege de reis. Die is lang, maar nog te overzien, maar het heeft ook te maken met het gedoe met paspoort, visum en een waslijst vragen die je tegenwoordig schijnt te moeten beantwoorden, terwijl ik jou niet meer heb om samen de reis te maken. Het was een van de plannen die we hadden voor na mijn pensionering. Nog eens terug naar de plek waar we verliefd werden op elkaar, waarbij we dan en-passant de familie in Stillwater konden bezoeken, en die delen van het land, van het continent, verkennen waar we bij de rondreis niet aan toe waren gekomen. Zonder jou lijkt dat me allemaal te veel moeite en blijf ik liever op mijn knusse Eiland van Dordrecht, of in ons vertrouwde Griekenland of Engeland. Hoewel, met die Brexit.... Ik heb mij nog steeds niet opgegeven voor de Annual Conference van de Dickens Fellowship in Eastbourne, want ik heb geen idee wat er de komende weken staat te gebeuren. Kun je straks nog met je Europese ID door Engeland reizen, bijvoorbeeld. Ach, ik zie wel. Misschien bezoek ik in plaats van Eastbourne wel weer Cambridge, waar het mij vorig jaar, ondanks een paar ijskoude dagen, uitstekend is bevallen, al wil ik niet te veel beslag leggen op Jeanine haar tijd. Ze heeft het druk genoeg met haar proefschrift. Ik moet voorlopig verder met mijn boekje over de Dordtse letteren in historisch perspectief. Het aardige daarvan is, dat ik het een beetje kan combineren met mijn belangstelling voor de Dordtse patriotten. Daarna doemt alweer een ander thema op, maar dat vertel ik je nog even niet, want voor je het weet staat in de plaatselijke pers dat de Dordtse historicus Kees Klok zich bezig gaat houden met dit of dat en als er dan, zoals met zoveel dingen, weinig van terechtkomt, heb je wat uit te leggen.

In jouw land herdenken ze vandaag het begin van de onafhankelijkheidsoorlog. Uiteraard weer met bombastische parades van scholieren, studenten en het leger. Dat vertoon is mij allemaal wat te nationalistisch, met dat gemarcheer, die honderden vlaggen, straaljagers en tanks, maar goed, 's lands wijs 's lands eer. Ieder het zijne, als bij ons de koning verjaart loopt een deel van het volk als een zwakzinnige rond met oranje opblaaskronen op de kop. Ook traditie, toch?

In gedachten, altijd,

Kees

Dordrecht, 25 maart 2019

Foto: archief auteur.


dinsdag, maart 19, 2019

Reünie



Lieve Stella,

Afgelopen zaterdag ging ik op weg om gedichten voor te lezen op het Perolfestival, in het Perenlaantje te Hendrik-Ido-Ambacht. Het had de hele dag geregend, maar de weerman op Radio 1 had met enige stelligheid beweerd dat de middag droog zou zijn, zodat ik tegen twee uur, het druppelde nog een klein beetje, monter de fiets nam. Bij de pont tussen Dordrecht en Zwijndrecht aangekomen, begon ik te twijfelen. Er kwamen diepgrijze, bijna zwarte wolkenformaties aanzetten vanuit het westen, maar de weerman is de weerman. Ik stapte aan boord. Net op de Veersedijk werd ik overvallen door een tropische bui. Dat betekende de volgende pont terug naar het Eiland van Dordrecht om thuis op te drogen. Dan maar een festival zonder de gedichten van Kees Klok.

De episode brengt mij terug naar juni 1974. Ik was net geslaagd als 'volledig bevoegd onderwijzer,' aan de Gemeentelijke Pedagogische Akademie te Dordrecht. Akademie met een k, als bewijs van de progressiviteit van het instituut, maar dit terzijde. Op een juni-ochtend fietste ik door stralend zomerweer over de Veersedijk van Zwijndrecht naar Hendrik-Ido-Ambacht. Doel was een charmant, oud schoolgebouw uit het begin van de twintigste eeuw, bekend als O.L.S. III, om daar op verzoek van het hoofd der school een proefles te geven in klas drie, met als onderwerp 'Het konijn.' Met dat onderwerp was ik niet echt gelukkig. Op de GPA was een tekort aan biologieleraren, waardoor ik alleen in het eerste jaar biologie had gevolgd, bij de dichter Albert Donk, die eigenlijk Ab Groenedijk heet. Daardoor wist ik iets van koeienmagen en ook de wijze waarop bladgroen zuurstof produceerde was mij niet onbekend, maar daar bleef het ook bij. Op de Mulo had ik biologie van een voormalige kapitein van het KNIL, maar die man had het te druk met zijn Indische verleden, waardoor we nooit verder kwamen dan het van buiten leren van de botten van het menselijk geraamte. Kennis die ik snel weer vergat. Gelukkig had ik zelf een konijn en trof ik een hoofd der school die het wel kon waarderen dat ik, na wat vaag geklets en gegrap over het onderwerp, de les besloot door de hele klas als konijnen te laten rondhuppelen.

Ik kreeg de baan en fietste daarna drie jaar lang over de Veersedijk. Ik kon in Hendrik-Ido-Ambacht gaan wonen, maar ik gaf de voorkeur aan het gezellige krotje in de Dordtse Marcellus Schampersstraat, dat ik voor een prikje had gekocht. Van een getuige van Jehova, die ergens ver weg ging zitten wachten op het einde der tijden. Het huisje was uit 1882 en is al lang afgebroken om plaats te maken voor nieuwbouw. Daardoor is het een sfeerloos achterstraatje geworden. We zijn er weleens doorheen gelopen tijdens een van je eerste bezoeken aan Dordt, voor we trouwden. Na drie jaar was ik het fietsen zat. Ja, het was heerlijk om op een vroege, zonnige voorjaarsochtend over de dijk te rijden, maar de meeste ochtenden waren regenachtig, winderig en winters. Een rijbewijs had ik nog niet en het openbaar vervoer was al bijna even tijdrovend als nu. Ik nam weleens de brommer van een vriendin, maar zodra het regende was er iets met de bougie en gaf het ding het op, zodat ik nog verder van huis was. Ik kon een baan als leraar krijgen op Mavo-Krispijn, tien minuten fietsen van huis, en verliet voorgoed het lager onderwijs, zoals het toen nog heette. Een enkele keer denk ik weleens dat dat iets te vroeg was, want ik had het op die school goed naar mijn zin. Aardige collega's en een hoofd dat net als ik pijp rookte. Over roken werd in die tijd nog niet gezanikt. Op een dag kwam de inspecteur op school, een streng ogende man in een donker pak. Terwijl hij zich achterin het lokaal installeerde, naast de hokken met, jawel, een konijn en enkele cavia's, ging ik gewoon door met trekken aan mijn pijp. Hij zat nog geen vijf minuten of hij vroeg, terwijl hij een sigaar opstak, om een asbak.

In het voorjaar van 2007 hield een van de klassen waaraan ik toen lesgaf, een derde (tegenwoordig moet je groep vijf zeggen, maar daar is het onderwijs niets beter van gewonden), een reünie. Ik vond het een belevenis mijn oud-leerlingen, die ik mij herinnerde als kinderen van een jaar of negen, terug te zien als late veertigers en hun verhalen te horen. Sommigen van hen waren verbaasd dat 'de meester,' per definitie een oude man, ook al begon ik mijn loopbaan op mijn drieëntwintigste, eigenlijk nog helemaal zo oud niet was. Het hoofd der school, die inmiddels schooloverstijgend in Ambacht en Zwijndrecht het openbaar onderwijs bestuurde, rookte, evenals ik, nog steeds pijp. Jij moest de reünie missen, omdat je je niet lekker voelde. Een griepje dachten wij, maar achteraf waren het misschien wel de eerste voortekenen van de fatale ziekte die zich in het najaar openbaarde. Onbezorgd haalden we herinneringen op. Aan de krijtjes die ik door het lokaal liet vliegen en de vliegtuigjes. Aan het konijn dat op een keer ontsnapte. Aan de middagen na schooltijd als we knikkerden op het schoolplein, wanneer dat weer eens in de mode was. Kind met de kinderen. Ik won wel altijd, maar dan kregen ze de knikkers terug. Er waren natuurlijk ook trieste verhalen. Niemand die er een vermoeden van had dat het onze nog moest beginnen. Toen ik terugkwam was je weer wat opgeknapt. Daarom gingen we pizza eten bij Costa d' Oro, zoals vaak op zaterdagavond. Een paar dagen later ging jij vast naar Griekenland. Ik volgde aan het begin van de zomervakantie. Toen we daarvan terugkwamen aten we weer pizza bij de Italiaan van Dordt, samen met mijn neef Brian en een vriend. Het was de allerlaatste keer van je leven dat je in een restaurant at. Het is een herinnering die steeds terugkomt als ik naar Costa d' Oro ga.

Op jouw begrafenis was een groep oud-leerlingen van je uit Goumenissa, waar je de eerste tien jaar van je loopbaan Engels gaf op de middelbare school. Na afloop van het begrafenismaal raakte ik met hen aan de praat. Enthousiaste verhalen over jou als hun lerares. Ook de leerlingen op de Experimentele School van de Aristotels Universiteit liepen met je weg. De enige waarmee je daar moeilijk kon opschieten was de leraar theologie, die het je kwalijk nam dat je met je leerlingen een toneelstuk van Tsjechov, De meeuw, geloof ik, opvoerde in het Staatstheater van Noord-Griekenland, onder jouw regie. Theater en geloof, o hemel, wat was de spreekbuis van die enge, veel te invloedrijke, Griekse kerk daardoor op zijn teentjes getrapt. 

Je werd niet voor niets uitgenodigd om de vakgroep Engels van de Aristoteles Universiteit te gaan versterken. Toen had je echter net mij ontmoet en daarom werd het het onderwijsbureau van het Griekse consulaat in Düsseldorf. Soms voel ik mij ongemakkelijk als ik bedenk wat jij uit liefde voor mij hebt opgegeven. Zo'n gevoel van waaraan heb ik het te danken. Later in Nederland werden je titel en bevoegdheid erkend en kreeg je als drs. Stella Timonidou een aantal uren Engels aangeboden bij ons op school. Ik had het weleens willen ervaren om je als collega te hebben. Het salaris was hoger dan in Griekenland, maar de secundaire arbeidsvoorwaarden zo bedroevend minder dan wat je daar was gewend, dat je er uiteindelijk niet op in bent gegaan en de voorkeur gaf aan thuis literuur vertalen. Je hebt nog wel als vrijwilligster een paar jaar geholpen in de schoolbibliotheek en je gaf aan de leerlingen die meegingen op de legendarische uitwisselingen, in de jaren negentig, met jouw voormalige school, lessen Nieuwgrieks. Soms spreek ik leerlingen uit die tijd en dan valt me de warmte op waarmee ze nog steeds over je praten.

In gedachten, altijd

Kees

Dordrecht, 3 september 2014

In: Het is er niet van gekomen. Vijftig brieven aan Stella (1946-2007). Uitgeverij Liverse 2015.


woensdag, maart 13, 2019

Platvinkje



Lieve Stella,

Er zijn van die ogenblikken, als ik ervoor in de stemming ben, dat ik mij zorgen maak over de toekomst. Niet zozeer over de mijne, zoveel toekomst heb ik op mijn licht gevorderde leeftijd niet meer, maar groots gezegd: de toekomst van de mensheid. Er zijn genoeg redenen om te vrezen dat die, evenals ik, misschien niet zo heel veel toekomst meer heeft. De klimaatverandering, bijvoorbeeld, die wij min of meer uitsluitend in Europa schijnen te moeten aanpakken, omdat ze in andere delen van de wereld onbekommerd doorgaan met veel, heel veel kinderen maken, met regenwouden te kappen en vieze fabrieken te bouwen, om maar eens iets te noemen. De dreiging van een nieuwe wereldoorlog door de opkomst van China, het verval van de VS onder een ongeleid projectiel als Donald Trump, de machinaties van Rusland, de almaar voortdurende chaos en vernietiging in het Nabije Oosten (grotendeels veroorzaakt door ondoordachte interventies van het Westen) en de opkomst, ook in ons landje, van een virulent, destructief populisme. 

Ik kan zo nog wel een poosje doorgaan, maar dat ligt niet in mijn aard. Ik ben in wezen geen pessimist, maar als je je verdiept in het reilen en zeilen van de mensheid, dan zie je dat de beschaving zich asymmetrisch heeft ontwikkeld. Op het gebied van wetenschap en techniek zijn we razend knap geworden, wat tot prachtige dingen heeft geleid. Zonder die tak van beschaving was ik al drie jaar geleden doodgegaan, gewoon ergens op straat, tijdens een praatje met een bekende. Je valt de duisternis in en dat is het, maar gelukkig waren er snelle en bekwame hulpverleners, cardiologen en stents. Aan de andere kant zijn we nauwelijks gevorderd met de beheersing van de menselijke driften, angsten en superstities, waardoor steeds weer verschrikkelijk leed wordt veroorzaakt. 
Nog altijd worden in talloze landen mensen vervolgd, opgesloten en vermoord om religieuze redenen. Albino's in Africa worden ontvoerd, gedood en tot toverdrankjes vermalen, die geluk moeten brengen, als we dagblad Trouw van vandaag mogen geloven. Over het internet zoemt de grootst mogelijk onzin over vaccinaties, waardoor onlangs in Italië en op de Filipijnen nogal wat doden zijn gevallen door een mazelenepidemie. Kwakzalvers, kruidenvrouwtjes en andere hocus-pocus-figuren vinden gretig aanhang. Er lopen mensen rond met een vergiet op hun hoofd, vanwege hun geloof. Ik moet daar onbedaarlijk om lachen, maar wat is eigenlijk het verschil met een tulband? 
Laat ik er maar over ophouden. Ik heb, eerlijk gezegd, een redelijk prettig leven, ik heb er zelfs nog lol in, al kent het zijn schaduwzijden, met als dieptepunt jouw overlijden. Een paar maanden daarna bezocht ik een klooster in Griekenland, vanwege de bibliotheek. 'Dat je vrouw is overleden,' zei een monnik, 'is een teken dat God van haar houdt.' Dat ik hem niet in een vat wijwater heb verzopen is volgens mij een bewijs dat er ook nog redelijke mensen op aarde rondlopen. Mensen die geloven in de waarden van de Verlichting, in redelijkheid, vrijheid en gematigdheid. Misschien dat dat een sprankje hoop geeft. Het zou zo maar kunnen dat er een medicijn tegen fanatisme en geestdrijverij wordt uitgevonden, dat gemakkelijk via het drinkwater kan worden toegediend.

Onlangs las ik Levant. Splendour en Catastrophe on the Mediterranean van de historcus Philip Mansel. Dat gaat over de geschiedenis van drie belangrijke, kosmopolitische steden, Smyrna, Alexandrië en Beirut (en eigenlijk ook een beetje over Thessaloniki) in de negentiende, twintigste en eenentwintigste eeuw. Op al die steden hebben nationalisme en godsdienstig fanatisme een catastrofale invloed gehad. Alleen Beirut heeft zijn kosmopolitische karakter tot op heden behouden, maar wel ten koste van heel veel bloedvergieten. Een boek waarvan ik niet vrolijk word, ondanks dat het prachtig is geschreven, zeker niet omdat er allerlei parallellen zijn te trekken met het heden. Een paar jaar geleden las ik Mansels indrukwekkende Constantinople, City of the World's Desire en nu ben ik begonnen aan zijn Aleppo. The Rise and Fall of Syria's Great Merchant City, een stad die, na millennia te hebben bestaan, nu vrijwel geheel is verwoest door de burgeroorlog in Syrië. Beirut is ondertussen weer een toeristenattractie geworden. Op Facebook zag ik net een aantal foto's van een oud-leerlinge die daar op bezoek is. Tot nu toe was Ammochostos op Cyprus de meest oostelijke plaats die ik bezocht. Misschien moet ik ook eens naar Beirut, nu het nog kan, maar voorlopig worden het Düsseldorf en Thessaloniki.

Het is nog niet zover, maar langzamerhand ben ik mijn volgende Griekenlandreis aan het voorbereiden. Er is weer een bosje verklaringen van de belastingdienst en de gemeente in het Grieks vertaald, waarop ik volgende week apostilles moet gaan halen bij de rechtbank. Eigenlijk een volkomen zinloze exercitie, want waarom moet een rechtbank de echtheid van zo'n officiële handtekening nog eens bevestigen? Achterhaalde bureaucratie, maar daar zijn ze in Griekenland dol op. In Nederland is men er ook niet vies van, trouwens. Ik ben op jacht naar een nieuwe koffer, eentje met vier wieltjes, wat sjouwen scheelt, en ik heb ook al gekeken of ik straks in een hotel bij Schiphol overnacht of mij door een taxi vanaf Dordt laat brengen, want ik heb weer een vroege vlucht. In januari werd het een hotel, want dat was alleszins betaalbaar, maar nu wordt het een taxi, want 'het seizoen' is begonnen als ik vertrek en dan gooi je als hotel je prijzen fors omhoog. Ik trap daar niet in, zoals ik tot nu toe groepsreizen heb vermeden, omdat je dan altijd 'toeslag' moet betalen voor een eenpersoonskamer. Ik laat me niet graag oplichten.
Ik verheug me zeer op de dagen dat ik in Athene op het Nederlands Instituut ga werken. Ik zal er mijn tijd goed besteden. Ik ga mijn volgende boek afmaken. Daarvoor, in Thessaloniki, wordt het weer allerlei geregel met de Boven Ons Gestelde Autoriteiten, maar ik hoop toch ook, behalve materiaal voor mijn boek, het een en ander aan aardigheden te verzamelen voor nieuwe columns over het leven in de stad. Ik moet ook het woord voeren bij de presentatie van het boek over de ideologie van het kolonelsbewind, van Djamila Zon. Het Nederlandse origineel (De reddende revolutie) is in 2014 verschenen bij Liverse. De andere sprekers zijn mijn hooggeleerde vrienden Alex Dagkas en Dimitris Charalambous. Er komt ook een parlementslid, geloof ik, al waren ze daar bij University Studio Press een beetje vaag over. Ik hoop wel dat er na afloop drank geschonken wordt, want dat vond ik indertijd, toen jouw vertaling van mijn Afrodite en Europa werd gepresenteerd, wel een droevige vertoning: geen druppel drank. Wie wilde kon het boek kopen en het door mij laten signaleren en daarna was het wegwezen. Misschien moet ik voor de zekerheid maar een platvinkje meenemen. Dat mooie, dat ik ooit van jou heb gehad en dat ik nog weleens gebruik als het ijskoud is bij een wedstrijd van FC Dordrecht en ik geen zin heb in een plons bier, omdat de kans dan groot is dat je net naar het toilet bent als het mooiste doelpunt van de wedstrijd wordt gemaakt. Vrijdag ga ik weer, tenzij het vriest, maar volgens jongedame C., die het kan weten, omdat ze een mooi cijfer voor aardrijkskunde had op het VWO, is dat onwaarschijnlijk. We merken het vanzelf, als de wereld vrijdag nog bestaat.

In gedachten, altijd,

Kees

Dordrecht, 13 maart 2019

Foto: auteur



zaterdag, maart 09, 2019

Groene hesjes



Regelmatig loopt een klas van de buurtschool door onze straat, keurig in de rij, de juf voorop, de kwekeling, nog een meisje, achteraan. Allemaal, op de juf en de kwekeling na, dragen ze een groen hesje. Gelukkig maar, want geel doet denken aan die beweging in Frankrijk, waarvan ik laatst de woordvoerder hoorde. Een advocaat. Uiteraard was het weer Europa dat de schuld kreeg. Dat we dankzij de Europese Unie al meer dan zeventig jaar vrede, voorspoed en welvaart kennen in ons hoekje van de wereld, begrijpen de boze kleuters niet. Achterlijke sentimenten als nationalisme, anti-antisemitisme en vreemdelingenhaat steken weer overal de kop op. Ik word er weleens moedeloos van. Iets van de geschiedenis leren? Dan moet je niet bij de mensheid zijn, maar daarover wil ik nu even niet schrijven. Ik wil schrijven over de herinnering die zo'n klas oproept.

Een herinnering aan het begin van mijn 'carrière' in het onderwijs. Carrière tussen aanhalingstekens. Het mag eigenlijk geen naam hebben. Ik heb jarenlang gestudeerd, zesendertig jaar in het onderwijs gewerkt, ben 'opgeklommen' van schoolmeester naar 'seniordocent' geschiedenis, maar mijn lerareninkomen kon niet in de schaduw staan van dat van sommige vrienden, die na een aanzienlijk kortere studie rechten of economie bakken met geld binnenhaalden. Ik trok er geen geel hesje voor aan. Ik had genoeg om mee rond te komen, maar ik kan me voorstellen dat jonge mensen denken: 'Onderwijs? Bekijk het maar.' Hard werken, niet naar aard en niveau van dat werk betaald krijgen, het gemuts aanhoren van die types die alleen maar naar je welverdiende zomervakantie kijken en dan ook nog die zeikende ouders iedere ochtend voor de deur. 

Daar hadden wij, toen ik als schoolmeester begon, nog geen last van. Ouders kwamen alleen op school als er iets bijzonders aan de hand was, en dat was in het dorp waar ik lesgaf, nauwelijks het geval. Luizenmoeders hadden we nog niet. Een paar keer paar jaar was er ouderavond, dan konden vader of moeder langskomen voor een gesprek en als er buiten die gelegenheid iets met een leerling aan de hand was, ontbood je de ouders op school. Die zeiden netjes 'meester' tegen je, ook al was ik drieëntwintig toen ik begon en sommigen van hen al heel oud, ergens in de dertig.

Het dorp was keurig verdeeld in refo's en gewone mensen. De refo's hadden hun School met den Bijbel en wij hadden een mank lopende dominee die één keer in de week de openbaren op vrijwillige basis kwam kerstenen. Je mocht tijdens de dominee ook naar handenarbeid, maar dat deed bijna niemand, want de dominee kon geen orde houden. Twee keer in de week trok ik met mijn klasje, nou ja, klasje, het eerste jaar had ik een klas van achtendertig leerlingen, naar de gymzaal, naast het dorpshuis. Onderweg passeerden we de School met den Bijbel. Ik zette mijn pupillen altijd aan tot het zo luid mogelijk zingen van 'potje met vet,' want muzikaliteit moet je onder alle omstandigheden te stimuleren. Tot ik na enige tijd werd aangesproken door het hoofd der school, dat mij proestend vertelde dat zijn collega van de School met den Bijbel had geklaagd over 'die onderwijzer met dat lange haar,' die zijn leerlingen zo hard liet schreeuwen. Die herinnering komt boven als ik de groene hesjes voorbij zie trekken en daar word ik iedere keer weer vrolijk van.

Foto: archief auteur